| |
| |
| |
De tentoonstelling
Brussel, 2 December.
Wij zullen den dag van heden met een wit keitje hebben aan te teekenen: men is vanmorgen aan de eerste werken voor de Wereldtentoonstelling van 1910 begonnen; en - ik ben het daareven met eigen oogen gaan constateeren - de arbeid gaat vervaarlijk vlug. In de trams hangen reeds vóor de raampjes de kaarten te wiebelen: Exposition Universelle, Bruxelles-Solbosch, Avril-Novembre 1910. Rentenierende burgerluitjes hebben de gewone wandelingspaden voor een nieuw doel gewisseld: hier, op den weg naar Boschvoorde, is iets nieuws te zien. Zoodat er thans niemand meer aan twijfelt: de World's fair komt er, en: ze komt te Solbosch staan.
Het is anders een heele lijdensgeschiedenis geweest, waar ik u vroeger al eens over schreef. Eerst was het Gent dat tegenstribbelde: Gent wilde ook zijne wereld-expositie hebben, de eerste die er zou gehouden worden; de plannen waren reeds lang klaar; de gronden lagen op paleizen en hall's te wachten; de kapitalen waren gereed en deden de brandkasten barsten van hun ongeduld, dat ze in omloop komen zouden. En Gent wilde nu niet wachten; Gent wilde vóór Brussel komen. - Maar de zaak werd bijgelegd; de Gentsche tentoonstelling werd tot in 1913 verschoven, en alles zou nu op wielekens hebben geloopen, zoo er geen krakeel in 't Brusselsche huishouden-zelf ontstaan was. Zonder voorbericht aan zijn gemeenteraad had burgemeester De Mot eene overeenkomst met het voorgeborchte Elsene gesloten, waarbij een groot stuk braakland in de wijk Sol- | |
| |
bosch, met het oog op de tentoonstelling, aan de hoofdstad werd afgestaan; het was voor de Brusselsche finanties eene naar het schijnt prachtige zaak; en, kwam de tentoonstelling nu ook wat ver te liggen: de nabijheid der Louisalaan, die men tot daar verlengen zou, en van het ter Kamerenbosch, dat voor eene wereld-foor een prachtig kader zijn zou, vergoedde veel en liet mooie uitslagen voorzien.
Maar 't ware slecht den Belgischen bedilzucht kennen, te meenen dat de Brusselsche gemeenteraad om den hals van zijn burgemeester zou zijn gevallen en zijne diepe dankbaarheid aan zijn burgemeestershart hadde uitgeschreid. Neen, het ging er juist andersom toe. Men weigerde Solbosch als tentoonstellingsterrein te aanvaarden. Men wilde ze, de arme tentoonstelling, naar de nieuwe waterwijk sleuren, die tegen 1910 lang niet klaar zijn zou. Anderen wilden de heele kom der stad in één groote foor herscheppen. De ontwerpen rezen uit de macadam als paddestoelen uit de rottende blaêren van het Zoniënbosch na een regendag. En nog vóór enkele weken heette het in sommige bladen: gij denkt dat de tentoonstelling te Solbosch komt? Mis! Ze komt... waar het u believe moge, uitgenomen te Solbosch....
Nu echter is het pleit wel degelijk beslecht: Zaterdag zag ik hier stokken in den grond planten, en ijzeren tuimelwagentjes, voor 't vervoer van aarde, in gullen overvloed aanbrengen. Zondag hing er, in den mist, als een ongerustheid, als een ongeduldige afwachting over de vlakte. En hedenmorgen, om acht uur, waren hier reeds kuilen gegraven, wegen afgebakend, rails voor de tuimelwagentjes geleid, en een leger van aardewerkers, in de breede blauwfloeren broek met den vuur-rooden sjerp, waren aan het spitten en delven, met een ijver die me blijde verrast
| |
| |
heeft.... Er is dus geen twijfel meer aan: 't is. hier dat de wereld ons toevloeien gaat; langs deze grachten wordt over een paar jaar 's werelds geld gekanaliseerd; hier, te Solbosch, is het, dat machines ronken en Japansche geisja's dansen zullen; hier is het dat het overbevolkte Brussel door 't feit der tentoonstelling een nieuwe stadswijk vinden zal waar thans de grond braak en ongebruikt blijft: het is te Solbosch dat we, groote kinderen, met wijd-open oogen van al het wondere dat eene wereld-kermis biedt zullen genieten.
En het is maar goed dat het te Solbosch is. Om verscheidene zeer goede redenen, waarvan de eerste, natuurlijk, eene egoïstische is. Solbosch is, nl., niet meer dan een kwartier van mijn huis af gelegen, zoodat ik op gemakkelijke wijze de eer en het genoegen smaken zal, u te relateeren hoe het met de werken staat en, eenmaal de tentoonstelling geopend, te vertellen hoe het daar in ernst en jool toegaat. Een andere reden, van meer-algemeenen aard, geef ik u hierboven op: de stad wint hier een wijk waar ze alle profijt bij hebben zal. Want ik zei het u: Solbosch is prachtig gelegen, zeer hoog en midden in bosschen en uitmuntend dus voor de gezondheid, per tram niet meer dan twintig minuten van 't hart der stad, dicht bij het zeer-deftige, aristocratische Elsene en anderzijds aan het rijke villegiatuur-oord Boschvoorde palend: een wijk die, aansluitend bij de Louisa-laan, eene verfraaiing niet alleen, maar een werkelijke verrijking der hoofdstad zijn zal. - En er is dan nog eene andere reden: het land ligt er vooralsnog kwasie-geheel braak. Geene dure onteigeningen van gebouwen dus; en ook geene tijdkostende en stuitende belemmering in de uitvoeringswerken....
| |
| |
Ik mag het dus als eene nieuwe zekerheid in het geesteskamerken der onomstootbare waarheden ophangen: niet al te ver van mijne deur, maar toch ver genoeg om mijne welverdiende nachtrust niet te storen, komt eene Wereldtentoonstelling te staan. En bij die nieuw-verkregen waarheid heb ik nu vanmorgen zonderlinge gewaarwordingen ondergaan, die ik u in vertrouwen mede wil deelen.
Ik ben sedert lang een beslist vijand van wereldtentoonstellingen. Ik heb de innige, heilige overtuiging dat ze op zichzelf tot niets hoegenaamd dienen. Want, nietwaar, elke nijverheidstak, elke kunst, elke koomenschap heeft thans hare bijzondere, vaak-herhaalde uitstallingen, en zelfs hare steeds-aangevulde musea, waar vakmannen of liefhebbers beter hunne gading vinden, en beter proefterrein, dan op eene wereld-foor waar alles door mekaar staat gegooid en waar de overweldigende, zoo niet ordelooze, hoeveelheid kalm beschouwen en oordeelkundig beoordeelen bijna geheel uitsluit, of althans zéker belemmert. Dit voor het ernstige deel van zoo'n wereld-uitkraming. En voor het jolige... Nu ja, het is wel heel gemakkelijk, naast uw deur de laatste roodhuiden, de bloeddorstigste kannibalen, de mooiste odalisken, de echtste aïssaoea's, de meest-stuitende woestijn-mehara's te weten. En onvervalschte koffie van Kaïro, rechtstreeks-geïmporteerd Perzisch rozewater, evenals oorspronkelijke Nougat van Montélimart en onmiskenbare Rademaeker's hopjes te mogen genieten: welke weelde! En ik zwijg dan nog van den Annamitischen schouwburg en van de perijkelen des toboggans, van de nagebootste Stanley-Falls en de aanminnelijkheden van het Russisch restaurant met afschuwelijk-authentieke nationale schotels... Ja, ja, ik geef toe dat dit voor
| |
| |
de leerzieke jeugd en zelfs voor wie denkt nooit oud genoeg te zijn om kennis op te doen, een even stichtend als vermakelijk schouwspel is... Maar voor hen, die de keerzijde der medalje kennen, die weten hoe al deze exotische uitstalling niet veel meer dan ophitsing tot ontucht is; die, gaan ze zoover niet, weten hoe de vermenging van al die rassen en al die moraliteiten, in eene opgejaagde feest-atmospheer, geen veredelenden uitslag hebben kan: die weet ik met mij om niet naar wereld-tentoonstellingen als naar het dringend-noodige uit te zien.
En nochtans, nochtans... er roerde iets in mij vanmorgen, bij 't zicht van den ijver waarmee deze nieuwe wereldtentoonstelling aan werd gelegd. En het was geen wrevel om de nieuwe zedekrenking die hier werd voorbereid, om de zinnelijke ophitsing die hier laaien ging, om al het treurig-futiele, het pijnlijk-ijdele, dat hier als onmisbaar verleidelijk schetteren en blinken zou; - het was, integendeel, iets als eene nog aarzelende feestvreugde, als het ontwaken van een blij gevoel, als de nog-geniepige bewondering voor iets ongehoords-schoons dat staat te gebeuren. Neen, ik was, tegen mijn verwachting in, niet wrokkig-spijtig om deze Vanity-fair en al hare slechte gevolgen; ik was als weelderig-aangedaan, ik was als... gelukkig dat het hier geschieden zou. - Waarom? Ik ben het desaangaand misschien niet geheel met me-zelf eens nog, maar: de menschelijke arbeid, de menschelijke levensuiting in blijde daden, 't werkdadige menschelijke genie, de stralende menschelijke fantazie, menschelijke ijver en menschelijke levensdrift zelfs: welke overoude en steeds vernieuwde heerlijkheden! En dat leven, die bewegingsbehoefte en dat bewegingsgenot, al dat zinderend en on- | |
| |
rustig woelen en gebeuren op den rhythmus van den menschelijken harte-slag, geordend op den menschelijken wil, gedragen en doorgrond door den menschelijken geest: waár is het klaarder vertoond: wáar tot zijn glorieus paroxysme gedreven, tenzij in eene wereld-tentoonstelling? Wáar de gezondheid van het menschdom, het blijde levensgehijg der volkeren, den edelen aandrift tot overwinnen gekeurd en gepolst, dan op eene Worldsfair?...
Helaas, dat juist een te-veel aan gezondheid, aan levens-kracht, aan levens-weelde zulke leelijke etterbuilen tot gevolg hebben!... Is het te zeggen dat men er het Leven om brandmerken moet?...
- Neen, sedert hedenmorgen weet ik niet goed meer hoe ik over wereld-tentoonstellingen denken moet.
N.R.C., 5 December 1907.
|
|