een wereldburger te maken, maar met dezen grondsteun dat hij zich tot zulke hoogte ontwikkelt door 't bewustzijn van eigen aard en eigen deugden. Vermeylen heeft het eens uitmuntend uitgedrukt: ‘Wij moeten Vlamingen zijn, om Europeanen te worden.’ Wie zich nu reeds Vlaming voelt, voelt in zich de vaderlandsliefde die zijn volk op de hoogte der Europeesche beschaving brengen moet. En van zulke vaderlandsliefde sprak ik...
Ik ben dus reeds een paar weken aan 't juichen in mijn vaderlandsch hart, en ik doe het, omdat feesten als die van Brugge en een Congres als dat van Gent uitstekende machtmeters, uitmuntende krachtwekkers zijn. Die hebben wij in Vlaanderen noodig als het dagelijksch brood. Want niet alle Vlamingen zijn, helaas, zelfbewust; niet allen voelen met hun volk meê; niet allen voelen in zich de stuwkracht naar een betere toekomst. En ik spreek hier veel minder van het eigenlijke volk dan van de hoogere burgerij. Die burgerij teert meestal op eigen voldaanheid, kent geen ideaal en geen andere wet dan de mode en ziet doorgaans niet verder dan zijne eigen belangen. Van daar eene laksheid, eene lamheid, een zakken meer en meer in de drabben van eene verfransching, die ze aankleeft omdat het goed staat en de buurman evenzóo doet.
Tegen die lamheid zijn historische feesten als electrische, galvaniseerende schokken. Onze burgerij, kinderlijker nog dan ons volk, wen mindere zorgen hebbend, gaat gemakkelijk meê in prachtvertoon, en, eenmaal meêgesleurd, is het fier te behooren tot een volk waarvan het verleden zoo luisterlijk, - al blijkt die luister alleen maar in 't uiterlijke, - zoo pompeus, zoo pronkerig-prachtig was. En zoo wordt een steekspel eene echte les van