de vlaggen te hangen, de schoone vaandels, oranje en blauw en groen, die op staatsbestelling de knappe Herman Teirlinck, dichter en sierschilder, ontworpen heeft. En in den laten zonneschijn was het schoon om te zien, die fijngekozen, getaande kleuren, die over de plaats als een stil wuiven hangen gingen. De oude, heerlijke markt verwarmde zich als in de herinnering van zeer oude, zeer pompeuze feesten. En er was een stille betoovering ook in dezen die het, als de verwachting van een heele bevolking die een schoone gebeurtenis huldigen gaat, gebeuren zagen: die nijvere herbergbazen die, als een plechtigen plicht, zuchtend en aemechtig hunne vlag aan 't uitsteken waren, terwijl op een kiosk eenige muzikanten geniepig hunne koperinstrumenten probeerden, voor een gezellig en nog steeds deftig openingsconcert...
Maar de volgende dagen: lawaaiërige optochten van allerlei bespottelijk-pronkerige lui; waterspelen zonder jool of meêgevoel der toeschouwers; ontvangsten ten stadhuize door een burgemeester die de vermoeienis kent van den geijkten glimlach; en dan, de wanhopig-nostalgieke foore.
Ik heb me de moeite getroost, daar doorheen te kuieren. Ik heb de overwinnaars van Henley zien toespreken in deftige woorden en buigingen. Ik heb drie woorden gehoord van eene stadhuizelijke redevoering. En intusschen waren zelfs de naïefste onder de burgers naar het Zoniënbosch gegaan en aten er ham en dronken er bockbier, en vonden het goddelijk, gelukkig ontsnapt te zijn aan 't geen ze van bij hun vroegste jaren als iets sempiterneels, als iets onaanroerlijks hooren bestempelen met een: ‘'t is altijd hetzelfde’....