bloote oog lang niet onzichtbaar woeden als een een cholera. Onschuldig in de buitenwereld, is hij in de Kamer nijdig en bijtend als een kwade mier. En deze baciel der Vlaamsche phobie - hoe dat nu in 't Grieksch vertaald? - heet Edward Coremans.
Ruim zes weken reeds doorwerkt hij weer onze Tweede Kamer, en ik heb hier kolom op kolom gevuld om u de verwoestingen, door hem begaan of ingegeven, af te schilderen. Thans zijn het weer drie dagen van paroxistische woede geweest: de laatste had men ons beloofd; en inderdaad: de laatste, - maar, helaas, met een anderen uitslag dan we hadden gehoopt...
Want weer heeft de bange Kamer, bij algemeene stemmen nog wel, het probate middeltje gebruikt: ‘Het heeft toch zoo'n haast niet, zeg? En we kunnen, wij en het land, toch nog wel een beetje wachten? ...Zeker bestaat ge, rechtmatige Vlaamsche eischen! Zéker moet het vrije middelbaar onderwijs onder dezelfde wetsbepalingen als het officieele gaan! En wat hebt ge gelijk, Vlaamsche virus, ons weer een beetje te teisteren! Maar indien ge nu eens een tijdje vacantie naamt? Gij zijt oud, virus Coremans, en al te groot verbruik mocht uw bijtende kracht verzwakken. Indien ge nu wat rusten gingt?... O, wat zullen we u, bij uw volgend bezoek, met opene armen aanvaarden!’...
En zoo is het er vanmiddag, op klokslag 2.42 u., in de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers toegegaan: vóor een hemicycle waarin men plus minus een 140 vaderlandsche harten in 't plechtige zwijgen kloppen hoorde, heeft voorzitter Schollaert, met emotioneele trillingen in de stem, voorgesteld, vermits iedereen het eens was