| |
| |
| |
Een beroemd proces
Brussel, 6 Juli.
Toen ik gisterenavond van Brugge terugkeerde naar de hoofdstad, had ik als reisgenoot een bleek jongmensch, schraal, geelhuidig, met knokige vingeren en schitterend-zwarte oogen. En toen de trein te Gent stilhield, trad onzen coupé een vriend binnen van den mageren meneer, een handelsreiziger, naar 't uitzicht te oordeelen een gulle, welgedane, diklippige en hoogkleurige, die hem, met schallende stem, terwijl hij hem eene hand als een berenpoot toestak, groette met een:
‘Ah! dag Balmaceda!’...
En toen we eindelijk waren uitgestapt, en ik, onder den plasregen, ongeduldig te wachten stond dat ook ik een tram zou kunnen bestijgen, klonk me in 't oor met een spotlach:
‘Hé! gij dô, Waddington!’...
Leid daar nu, bid ik u, niet uit af, dat ik mijn reisgezel met een kogel in den rug zou hebben gedood, omdat hij weigerde met mijne zuster te trouwen. Leid er alleen uit af hoe het geding, waarvan u hier de voornaamste feiten en gebeurtenissen werden verhaald, en dat daareven afliep op de vrijspraak en de invrijheidstelling van den beschuldigde, dadelijk eene ‘cause célèbre’ is geworden, waarvan de treurige helden in den volksmond leven reeds, en het blijven zullen, als eene Madame Joniaux, de beroemde giftmengster, of als deze of gene befaamde menschenmoordenaar.
Nooit zag ik een gansche bevolking zóozeer eene roman- | |
| |
tische geschiedenis, in het geweldige, driftige ‘raccourci’ van het herleven voor 't apparaat van het Assizenhof, meelijden en meestrijden. Het zijn dagen geweest, in Brussel, en ook buiten het publiek dat de zittingen bij mocht wonen, van onberedeneerd meevoelen en meehandelen, alsof elk Brusselaar een Capulet of een Montague, neen, een Waddington of een Balmaceda was; en die meesters van het woord, die Bonnevie en Servais, Huysmans en Janson heeten, mogen er zich op beroemen, elf dagen lang met het hart van Brussel te hebben gespeeld als met een kaatsbal dien ze elkander bij beurte toewierpen. De beeldspraak is niet overdreven: de hoofdstad heeft geleefd voor, heeft gesidderd onder, heeft geleden en gejuicht met deze zaak- Waddington, deze geschiedenis van liefde en bloed, van schande en wraakneming; heel deze bevolking, spotlustig werkvolk als teerhartige burgerij, en tot de intellectueelen toe belust op psychologie, zij is ingenomen geweest, naar geest en hart veroverd door dit heerlijk melodrama: een jongeling van twintig jaar, verleider van, of verleid door een beeldschoon meisje, en die weigert met haar te trouwen, al herhaalt hij haar tot op het laatste oogenblik zijn vurige liefde; en de broer van het meisje, boezemvriend van den jongeling, die dezen doodt als hij de huwelijksweigering verneemt: welk een roman! En dien roman mee te mogen leven, niet in het trage verloop der werkelijke feiten, maar in de duizelig-snelle, kleuren-hooge kinematograaf van een proces met machtige advokaten, de film steeds maar opnieuw afloopend, en telkens anders belicht: welk een feest voor het volk, voor 't kinderlijk-naïeve volk, dat meegaat als was het zelf in de zaak betrokken, als maakte
| |
| |
het zelf deel uit van de groep koortsig-handelende lichtbeelden, door handige machinisten voorgesteld...
En ook hem, die zich schrap stelt tegen onmiddellijke emotie, die over de hoedanigheid van zijne indrukken kontrool weet te houden, die zich niet gauw overlevert aan gewaarwordingen en het nooit zelf doet zonder een goede dosis afkoelende ironie; ook den meer-ontwikkelden zelf-kenner, den koelen vergelijker van menschendaden, den fijnproever die alleen het zeldzame geval zijn gehemelte waardig acht; ook hem is het een stil feest geweest, niet om de grove uiterlijkheid der feiten; niet om 't algemeen-menschelijke van het gebeurde, in deze bijzonderheden van liefde en haat; niet om 't breedgebarende romantisme van den mephistofelischen Don Juan Balmaceda of den wrakenden broeder Carlos Waddington, met daartusschen het passioneele figuur der geschandvlekte bruid, die haar verdriet en haar oneer in een klooster wil gaan verbergen; om het romantisme dat eindelijk, bij 't laatste bedrijf 't rechtvaardige van de wraak en 't vurige der verleiding in eene apotheose stralen laat; maar juist om de kwaliteit der zielen die hij aan 't ontleden gaat, om de geestelijke vervorming onder bijzondere levensomstandigheden en zeden, onder rasgewoonten en -afwijkingen teweeggebracht; om 't feit dat dit drama gespeeld wordt door Zuid-Amerikanen en door Belgen moet worden beoordeeld, veel meer dan omdat het overal had kunnen gebeuren, en met hetzelfde verloop; veel meer om de personagiën dan om de gebeurtenissen, veel meer om de psychologie dan om de dramatiek.
En dit zal ook wel het bijzondere, het meest-beteekenende van dit proces geweest zijn, dat de treurige helden
| |
| |
ervan behooren tot een zeer afgesloten wereld: die der diplomatie, en tot ons zijn gekomen uit een zuidelijke, verafgelegen streek, met de vooroordeelen en de begrippen, den geestesvorm en de gedachtenlogiek van het oorsprongsoord: Chili.
Dat een Chiliaansch diplomaat niet denkt gelijk een Brusselsch kaashandelaar; dat hij in zijne handelingen, hij, de hooghartige caballero, verschilt van den nuchteren, practischen, Belgischen burger: het ligt voor de hand. Dat hij, afstammeling van de taaie en stoere Spaansche conquistadores van de hardnekkige veroveraars die, in de hallucinatie van goud en bloed, de zeeën overtrokken, en hier hunne armoede voeden kwamen met hunne hoop; dat hij, zoon van zulke edellieden, andere begrippen van recht en eer heeft, dan de vredige man die sedert 1830 gevoed wordt met het merg der vier grondwettelijke vrijheden; dat hij, opvolger der bralle overwinnaars, die de minne alleen tusschen twee gevechten kenden of als de oase in maandenlange tochten, aan liefde een andere beteekenis geeft, dan het rustige burgerskind dat zijn liefdeshorizont beperkt weet door de hem sinds zijne eerste-communie bestemde dochter-van-den-bakker-van-op-den-hoek: wie kan er zich over verwonderen?
En als die Zuiderling, levend in de diplomatieke wereld, zèlf een geraffineerd wezen wiens verfijnde levenswijze den natuurlijken aanleg van gevoelen en begrijpen verscherpt heeft; opgevoed overigens in een vreemd land, 't geen natuurlijk meer hechten laat aan wat de familiekring oplevert als oorspronkelijke overlevering in begrip en bevatten: wie zou, Belg, die het tusschen 's lands grenzen toch wel wat eng heeft, wie zou hem niet gretig
| |
| |
als studiebodem aanvaarden, gelijk hij zich vertoont in dezen Carlos Waddington, met zijne scherpe trekken, zijn olijfkleurige huid die grijs wordt onder de woede, met deze blikken als venijnige schichten onder 't blauwzwarte haar, op de hersenen geplakt als van den Buonaparte vóór het Consulaat?
En wie zou (en hier wordt het ernstiger), wie zou, Belg en niet meer dan een eenzijdig, zoo niet half-ontwikkeld burger, gelijk de meeste leden der jury zijn, wie zou over de daden van zóo iemand durven rechteren; wie zou hem durven beschuldigen van moord, als hier eerst dit diende bekend: het begrip van eer, het begrip van recht, het begrip van liefde die dezen jongeling, als aangeboren en aangekweekt, beheerschen?
Want het was de zaak niet, of Balmaceda de verleider of de verleide was; het was de plaats niet om over de handelingen van Senorita Adelaïda te oordeelen (wat overigens, weêr omdat ze eene Chiliaansche is, die onder bijzondere omstandigheden handelt, moeilijk is); het was de vraag niet of de materieele feiten bezwarend of verlichtend waren - de beschuldiging-zelf sprak van ‘crime excusé’, - : alles liep om dit ééne: aan welke drijfredenen heeft Carlos Waddington gehoorzaamd, als hij doodde; en: kunnen wij die drijfredenen beoordeelen?
De jury is verstandig geweest, dit laatste ontkennend te beantwoorden, zoodat Carlos vrijkomt...
Dat is daar vóor een goed uur voorgevallen. Beschuldigde werd door dames omhelsd, haast in triomf buitengeleid, een held geworden....
En dát vind ik nu juist weer de keerzij der medalje. Juist omdat men niet bij machte was om over de drijfveeren
| |
| |
te oordeelen, had men het recht niet victorie te schreeuwen. Die Chiliaan had, strikt gesproken, met heel zijn familie en heel de zaak waar ze in betrokken is, een curiosum moeten blijven, - een sympathiek curiosum om 't materiaal dat ze als karakterstudie bood, maar niets méer dan toch... Carlos Waddington, die, terwijl hij als legatielid in België op vrijen bodem om kon loopen, verkoos zich aan het Belgisch gerecht over te leveren, heeft misschien wel op 't gulle, meêgaande, medelijdende hart der Brabanders gerekend. Zijne hoop is niet teleurgesteld geworden. Maar zijne vrijspraak is misschien toch niet veel meer dan... een slecht voorbeeld.
N.R.C., 9 Juli 1907.
|
|