| |
| |
| |
Voorspel
Brussel, 7 Mei.
De Muze der Geschiedenis is dit jaar niet gierig geweest voor België. De historische dagen zullen in 1907 niet ontbroken hebben: de liefhebbers van elken aard van geschiedkundige gebeurtenissen zullen in ons Parlement hun gading hebben gevonden. 't Eerste optreden van Prins Albrecht in den Senaat in 't verheven genre; de houding van sommige ex-ministers in 't gemeenere; die, daareven, van kabinetshoofd de Trooz in 't groteske; - de Rubicon door de Jong-katholieken overgetrokken; de overtocht der Beresina door de koninklijke Kongopolitiek; het Salamis der Mijnwet, gevolgd door het de Smet-de Naeyeriaansche ‘L'Etat, c'est moi’: welk vergelijkingsveld voor de sympathieke studeerende jeugd!
En hoe zal de dag van heden heeten, de brandende dag van heden, waar de gloed der woorden over dreigde te slaan in de handen, en daden voor gevolg kon hebben? Een Austerlitz? Een Waterloo? Zal 't ministerie omkomen tusschen de socialistische Thermopylen? Is het de onvermijdelijke neêrlaag, of zal de Julius Cunctator, dien we als nieuwen hoofdmeester hebben, de zege behalen? Zijne kansen staan slecht; voor 't oogenblik mag hij echter nog steeds Frans de Eerste's woorden... omkeeren: ‘Rien n'est perdu, fors l'honneur’; en dáár - waardigheid is voor een minister immers een bijzaak - kan hij nog lang garen meê spinnen; althans wel zoo lang als de natie, die de wettelijke herkiezing afwacht, het toe zal laten...
| |
| |
- Maar laat ik u met orde vertellen hoe dat alles was.
Kwart voor tweeën heeft de klok. Dat het een buitengewone dag is, ziet men vooral aan de talrijke dames die al de tribunes, buiten die, helaas, van de pers, bekleeden. Arme vrouwen, welken moed hebben ze getoond! Van hedenmorgen, acht uur, af, stonden ze, schijnt het, op de opening der deuren te wachten. Hou u kloek, Cornelia, moeder der Gracchen; buig, Thomyris, koningin der Amazonen; en zelfs gij, Lysistrata, die 't middel had gevonden den vrede te verzekeren; hier hebt ge uw meesteressen in heldenmoed gevonden... Ook bij ons, daarboven, is het druk. Heel de pers, buitenlandsche als buitensteedsche, is aanwezig. Een Hollandsch confrater heeft voor de omstandigheid zijn snor af laten scheren; een Engelsche dito verliest op een gegeven oogenblik zijn phlegma, en juicht met de socialisten mee; ik zit tusschen den zeer mageren vertegenwoordiger van ‘l'Avenir du Borinage’ van Bergen, en den zeer dikken van ‘Vooruit’ van Gent...
Eén uur vijftig. De heer Beernaert treedt binnen. Ik mag niet zeggen dat hij huppelt als een balletjuffer, maar zijn gang is bijna even licht als van een jongen sprinkhaan. Is het de Lente?... Nauwelijks is hij gezeten of de heer Renkin, de eerste onder de nieuwe ministers, die de zaal binnenkomt, stormt bezorgd op hem los, alsof hij den heer Beernaert doodziek wist... Na hem neemt de sympathieke Delbeke gewichtig zijne plaats in, en gaat deftig een brief schrijven, waarschijnlijk zijn eerste indrukken, voor mevrouw, de kinderen, en 't nageslacht.
Eén uur zeven-en-vijftig. Een huissier brengt, even
| |
| |
waggelend op zijn beenen, voorzitter Schollaert, het bureel, de overige ministers en den zwerm der leden binnen. Generaal Hellebaut, met magnifieke handschoenen, zoo wit als zijn haar, gaat naast den bloedrijken Verhaegen zitten. Helleputte vergist zich, gaat eerst naar zijn oud bankje, loopt echter gauw naar zijn ministerzetel. De Trooz schudt warm de hand van den bleeken Francotte. En graaf de Smet de Naeyer, verlaten, blijft, even verbijsterd, staan midden in de zaal, als een duts.
En dan gaat de kat te kore.
Heel zoetekens, haast schuchter, bijna beleefd, begint gezel Furnémont met een klein beroep op het reglement. Voorzitter Schollaert heeft, niet waar, op den 12en April jongstleden laten stemmen over een wetsontwerp dat in 't geniep 's daags daarvoren door den gewezen minister was ingetrokken. Wist voorzitter Schollaert dat het koninklijk besluit genomen was? Dan was het niet mooi van hem, de Kamer voort te hebben laten redekavelen! Wist voorzitter Schollaert het niet? Dan was het van zijn vrienden van 't ministerie al erg onheusch, hem aldus te hebben behandeld, en hij zal zich zeker bij de linkerzijde voegen, om voor dat ondeugend ministerie een blaam voor te stellen...
Ge ziet van hier het hoofd van voorzitter Schollaert. Dat men zich rechtstreeks tot hem zou wenden had hij niet verwacht. Hij zoekt afleiding in mooie woorden, brodeert variaties op het thema: ik heb het koninklijk besluit evenals gij slechts op 13 April gekend, ben dus onschuldig, maar of ik daarom de regeering lastig moet vallen...
Links ontsteekt men in woede. Echt of gemaakt? Om
| |
| |
't even: prachtig gespeeld. De dikke gezel dr. Terwagne laat heel zijn lichaam schokken in een heerlijk fluweelen vest. De blinkende Lorand herhaalt als een Leitmotiv: ‘Lafheid en schijnheiligheid!’ Destrée spreekt een gloedvolle, imponeerende rede uit: ‘Men heeft u een poessenellenrol laten spelen, meneer de voorzitter; uwe persoonlijke waardigheid is evenzeer als die der natie in het spel. Wees niet langer de vassaal der clericale partij; stel u eindelijk boven de partijen; wordt onze waarlijke vóorzitter!’
En Vandervelde gaat verder: ‘Hoe, meneer de voorzitter, graaf de Smet de Naeyer slaat u in uw aangezicht? Hij behandelt u alsof gij niet bestondt? U, zijn vriend, laat hij, als kamervoorzitter, onkundig van zijne ministerieele daden? De ministers hebben ons laten komedie spelen, en gij waart de onwillige régisseur? En ge zoudt met ons niet protesteeren!?
Schollaert stamelt; de Trooz, beschermend, wil tusschenkomen: ‘Ik zal u eens gaan zeggen wat de nieuwe regeering gaat doen’...
‘Neen,’ roept men links, ‘eerst de daden der oude verrechtvaardigen! Excuses, Excuses!’ - Het gehuil wordt stormig, er kookt, thans, echte toorn. Gezel Demblon zit boven op de leuning van zijn zetel te vaticineeren; zijne vrouw beziet hem bewonderend, uit eene tribune.
Nu wil Janson aan het woord komen: donderend gejuich links, maar, ditmaal rechts, gehuil als van al de jaguars van Amerika.
‘A bas la calotte,’ vermaakt de heer Capelle er zich in, smakelijk te uiten. Jason verlaat zijn plaats, beklimt de spreektribune...
| |
| |
En dán gebeurt er iets onbeschrijflijks. Hoe het gekomen is? Wat de aanleiding was? Plots staat midden in het hemicycle iemand van rechts tegenover iemand van links, neus aan neus. De vrienden stroomen toe van beide zijden. Maroille en Vandervelde gaan Janson als lijfwacht dienen. Men staat op vechten. De electrische klok kan het gehuil niet overmeesteren. Het is verbijsterend en grootsch....
De regeering, het bureel en de rechterzijde trekken zich terug. Het is 2.42 uur, tijd van Greenwich...
De socialisten wrijven in hunne handen: Schollaert is in de muizenval gevangen geworden. Zij hebben den heer de Trooz eens mooi getoond dat ze niets van hun veerkracht hebben verloren.
Intusschen, terwijl zijn vrienden weg zijn, blijft graaf de Smet gerust in de zittingszaal, een praatje te slaan met den dikken millionair Warocqué, heel kalmpjes, alsof het hem niet aanging. Gezel Vandervelde houdt een preek voor de vergaderde liberalen, en richt zich vooral tot den heer Huysmans: de Gerenische paardenmenner Nestor, die den wijd-heerschenden Agamemnon bepraat... Als opeens Delbastée, de socialistische secretaris der Kamer, binnenstormt, en 't ongehoorde nieuwtje brengt: zoudt ge willen gelooven dat die duivel van een de Trooz van den wapenstilstand gebruik maakt, om, vóór de ouwe heeren van den Senaat, met waardigheid en vriendelijkheid, bewuste kalmte en zelfvoldoening, zijne proclamatie voor te lezen?.... Gelukkige menschen, die de onbewustheid zóóver weten te drijven!
En daar is hijzelf, de onbewuste, opnieuw komt hij zijne vette schouderen aan de socialistische stokslagen leenen. En 't blijspel gaat weer op den wagen.
| |
| |
Wel heeft voorzitter Schollaert er iets op gevonden: het is verboden door een beroep op het reglement een minister die een proclamatie voorleest te onderbreken.
Dit is verbluffend. Vooral de heer Janson vindt het, die zelf door den Minister, die geenszins het woord had, onderbroken werd. Maar de heer Schollaert is koppig, verleent het woord aan den eersten Minister, en schetterend vallen deze woorden over het hoofd van de vergadering:
‘De Minister van Arbeid en Nijverheid heeft daareven op het bureel van den Senaat het wetsvoorstel op de mijnen, gelijk het uit de handen der Kamer gekomen is, neergeleid.’
Eerst: stomme verbazing; daarna, Homerisch gelach. Neen, zoo'n schaamteloosheid had men niet verwacht: een minister die den Senaat een wet voorlegt die hem voor de Kamer deed vallen en die hij bij Koninklijk besluit als verderfelijk afwees!
En nu zie ik er van af, u verdere beschrijvingen te geven van wat voorvalt. Hoe de heer de Trooz niet in den grond zonk, begrijp ik niet. Hij tracht, integendeel, met zijne vervelende kindertrompetstem, de houding der vroegere regeering te verklaren: zij kon, op 12 April, voor de stemming der mijnwet, niet verklaren, dat die wet was ingetrokken, omdat het de Kroon in het debat hadde gemengd, en dat zij niet optreden wilde vóor een definitieve stemming, die nog wijziging kon brengen.
‘Verontschuldigingen’, eischt men links.
De Trooz: ‘Men is geen verontschuldigingen schuldig, als men in zijn recht is.’
En daar wordt, helaas, niemand onder de klerikalen gevonden, om dit bij handgeklap te beamen...
| |
| |
Maar daar betreedt Janson, de Waalsche leeuw, onder luid gejuich de tribune. In energische taal stelt hij 't ministerieel gedrag aan de kaak, toont aan wat het aan huichelarij, aan valschheid inhoudt. En het wordt een prachtige redevoering, een brok klassieke parlementswelsprekendheid. Neen, wij willen geen politiek van autocratisme en bangmakerij. Wij willen niet dat, omdat een wetsvoorstel diepere sociale roerselen raakt, het ná de stemming weggemoffeld worde, ten spot der natie, ten spot van 't Parlement, ten spot zelfs van den bevrienden voorzitter der Kamer. Het wetsvoorstel wordt den Senaat opnieuw aangeboden? Maar te grooter is de vuigheid, van wie het aandierf... te lang heeft dat spel geduurd: het Koninklijk besluit dient ingetrokken; de ministers die het hebben onderteekend, en zich nochtans weêr voor de Kamer aanbieden dorsten, moeten naar huis.... Donderend applaus... terwijl de heer de Trooz, tot wien deze woorden hoofdzakelijk waren gericht, na een wandelingetje buiten de zaal weêr zijne gemakkelijke plaats inneemt...
Het is bij vijven. De vergadering, uitblazend, gaat uiteen, terwijl de meeste socialisten zich naar den nieuwen minister Helleputte spoeden, en hem geluk wenschen om de eerste overwinning die hij op de oude rechterzijde en 't ministerie heeft behaald.
Goed teeken voor kabinetshoofd de Trooz: er is een sympathiek lid in zijn ministerie.... tenzij die sympathie hem nu juist razend ging maken... Maar kom, als men maar op zijn zetel blijft!
N.R.C., 9 Mei 1907. |
|