hoort, was minder pessimistisch. Hij sprak:
‘Beantwoordt de regeeringswijze van graaf de Smet de Naeyer aan de desiderata der meerderheid van zijne partij? Dát is de vraag: zij kan alleen bevestigend beantwoord worden. Zeker, de oneenigheid tusschen sommige leden valt niet te ontkennen. En dat die oneenigheid over belangrijke vragen loopt, is niet te betwisten. Maar hoeveel andere en even gewichtige punten vereenigen ons niet!... Dat de sociale wetgeving geenszins ons zwaktepunt, geenszins het “défaut de la cuirasse” is, hebben zelfs de socialisten erkend. Wat ons, in den grond, onder leden van eene vast-aaneengesloten partij, scheidt, is dus alleen een kwestie van tijd. Sommigen willen wat rasser loopen dan de anderen? de meesten wenschen voorzichtig het festina lente toe te passen; maar eigenlijk zijn wij het allen eens.
En wij zijn het overigens ook allen eens, dat het ministerie-de Smet in de groote lijnen uitmuntend naar ons aller zienswijze regeert. Zie maar wat bij de eerste crisisgeruchten, de heer Helleputte-zelf in zijn blad “Le XXe Siècle” als protest drukken liet. Is dat niet bemoedigend voor den heer de Smet, in de onaangename dagen die hij thans als kabinetshoofd beleeft?
Zeker, de menschelijke wispelturigheid kan het doen, dat de heer de Smet ook in eigen partij op zou houden, bijval te genieten. Maar wat is een naam? En heeft ooit, in de drie-en-twintig jaren van onze katholieke regeering, eene verandering van ministerie in iets onze macht geknakt? Goddank, wij hebben mannen genoeg, van talent en beteekenis, die, bij een eventueelen misstap, den heer de Smet en zijne mede-ministers met eere zouden kunnen