| |
| |
| |
De politieke week
Brussel, 3 Februari.
De afgeloopen week is er eene van groote problemen geweest, moreel en oeconomisch; onze politici schijnen hunne tactiek van vitterij en persoonlijkheden te willen verwisselen tegen de breede slagorde, den strijd te willen aangaan voor de nobele princiepen, der wereld te willen toonen dat een klein land ook de groote vraagstukken aandurft. En in de korte spanne tijds van een zevendaagsche week hebben ze aangeraakt, neen: behandeld, neen: doorwrocht, langs alle kanten bezien, gewikt en gewogen, zoo niet tot een einduitslag gebracht, twee twistvragen, van welker oplossingen, vóór of tegen, een heele toekomst afhangt: Leerplicht en Acht-urenwerk.
't Eerste geschilpunt is afgesponnen geworden tusschen twee hoffelijke maar koppige kampioenen. Het is een toernooi geweest, zooniet met gelijke wapenen, dan toch tusschen evenwaardige ridders, beiden even ervaren in 't stooten en pareeren, courtoys evenzeer als strijdziek, maar hardnekkig even goed als rechtvaardig; twee oud-strijders, overigens, in 't krijt vergrijsd, en die hebben geleerd aan 't vuur der jeugd de wijsheid der jaren te binden: ik bedoel de heeren Karel Woeste en Karel Buls.
De eerste, verontrust door de grootsche betooging van op 18 November (zie de N.R.C. van 20 Nov.) waar ook enkele katholieke onderwijzers en een ordonnance-officier des Konings, generaal Chapelié, aan deel namen, had, zooals ik u op 25 Januari schreef, zijn Nieuwjaarsvacantie doorgebracht met het schrijven van een factum tegen leerplicht,
| |
| |
verschenen in La Revue Générale.
De tweede, oud-burgemeester Buls, voorzitter der Ligue de l'Enseignement (eene ‘ligue’ die, voor zoover ik weet, geen officieel-Vlaamschen naam heeft) heeft het opstel des heeren Woeste aangezien als een handschoen, hem als praeses van genoemd Verbond voor het onderwijs toegeworpen; en dien handschoen heeft hij fier opgenomen, en, in een schoone redevoering is hij de argumentatie van zijn tegenstander te lijf gegaan; - met ongelijke wapenen, ik zei het reeds; maar is het de schuld van den heer Buls, dat de katholieke staatsman zich nog maar steeds beijvert dingen te verdedigen, die vanzelf ineenvallen als papieren luchtballetjes onder de minste speldeprik?...
Het is een mooi duel geweest, waardig maar beslist, en eene gemakkelijke overwinning voor den heer Buls. Gemakkelijk, want de argumenten des heeren Woeste waren werkelijk desperaat. Zoo was zijn eerste opwerping tegen leerplicht dat hij, toegepast in Frankrijk en Italië, geen vruchten had gedragen. Waar de heer Buls gemakkelijk op antwoorden kon dat hij wèl vruchten droeg in Duitschland, in Noorwegen, in Zweden, in Denemarken, in Zwitserland, in Engeland, en eindelijk in Holland, waar hij, in voege slechts sedert 1901, de schoolbevolking aanzienlijk vermeerderd had. Zoo zou die bevolking te Amsterdam in drie jaren tijds van 36.7 pct. tot 70 pct. gestegen zijn. Zoodat de slechte uitslagen, in Frankrijk en Italië verkregen, slechts van de verkeerde toepassing of de praktische gebreken der wet afhangen.
Een tweede bewijsgrond voor de onnoodwendigheid van leerplicht is, volgens den heer Woeste, de bloeiende toestand van ons onderwijs en 't gedurig aangroeien van het
| |
| |
aantal geletterden in België. En inderdaad, de officieele statistieken leeren dat van '80 tot '90, hun getal met 10 t.h. nagenoeg zou zijn gestegen; en bij de loting heeft men kunnen vaststellen dat, in 1850, 44 militianen op 100 ongeleerd waren, terwijl in 1905 hun getal op 9 was gedaald. Waarop de heer Woeste victorie roept. Maar, antwoordde de heer Buls, hoe dit te doen rijmen met het evenofficieele feit, dat, zoo in 1897, meer dan 120 duizend kinderen geen enkele school bezoeken, het getal van dezen in 1900 reeds meer dan 130 duizend heeft bereikt?... Men ga overigens na hoe die officieele tellingen gebeuren! Kan een militiaan zijne handteekening zetten, hij wordt aangezien als te kunnen schrijven; kan hij een paar woorden spellen: het heet dat hij lezen kan, al begrijpt hij niets van 't geen men hem onderworpen heeft. De heer Buls heeft op eigen hand een grondig inkwest geopend. Hij heeft twee groepen van elk honderd militianen der klas 1906 onderzocht en heeft bij de eerste 54, bij de tweede 40 ongeleerden gevonden, waaronder er waren die niet wisten onder welk regeeringsregiem we leefden, den naam van den koning en de kleuren van de nationale vlag niet kenden, en dachten dat de ijzeren wegen van bij den aanvang van alle eeuwen hadden bestaan.... Men geeft toe dat, bij zulken toestand, een eindje wet niet onvoordeelig zijn zou. Heeft de heer de Trooz, minister van openbaar onderwijs, zelf niet geschreven: ‘er blijft vooruitgang te bewerken om aan al de kinderen van België de weldaad van het Lager Onderwijs te verzekeren’? En de heer de Trooz is een goed vriend des heeren Woeste....
Het is overigens bewezen, door een rapport van den heer Schollaert, voorzitter der Kamer, ook een goed vriend van
| |
| |
den heer Woeste, dat, tengevolge van herhaalde schoolafwezigheid, slechts 14 t.h. der kinderen volledig lager onderwijs mogen genieten. De overigen blijven achter, vergeten het zeer weinige dat ze hebben gekend, en komen ter kazerne met de... geleerdheid die de heer Buls heeft vastgesteld.
- Ziedaar de sterkte van 's heeren Woeste's opwerpingen. Zijne vrees voor de neutrale school, volgens hem noodlottig gevolg van leerplicht, moet wel groot zijn, vermits hij voortgaat wanhopig te schermen met zulke gehavende zwaarden. En men begrijpt het inderdaad dat rechtzinnige katholieken met leedwezen de moreele kracht van den Mechelschen catechismus uit de scholen zouden zien gebannen, en verzwegen de leering en de beteekenis van hun God... Maar zijn beide dingen dan onvereenigbaar, en het samengaan van leerplicht met het vrijwaren van ieders godsdienstige overtuiging niet te bewerken? In vele steden reeds is het godsdienst-onderwijs vrij, en behouden de ouders het recht, hunne kinderen ervan te ontslaan. Zou dergelijke bepaling de stemming van een wetsvoorstel ten voordeele van leerplicht niet vergemakkelijken? Wij geven het in bedenking...
De tweede groote vraag, met meer hartstocht en mindere diepte besproken, der politieke week was: de vermindering der werkuren in de mijnen, gebracht op acht. Als amendement op de nieuwe mijnwet, waar ik u voor enkele dagen over sprak, en die de oude wet, welke van 1810 - niet van 1870, gelijk men mij onnauwkeurig zeggen deed - dateert, moet vervangen, werd het acht-urenwerk niet alleen door de socialisten verdedigd, zooals te verwachten was, maar een heele groep der klerikale rechterzijde, de heer Hel- | |
| |
leputte aan het hoofd, eischte de onmiddellijke bespreking, d.i., aanneming van de hangende voorstellen, zonder te willen wachten op een nieuw wetsontwerp dat den werkduur en de werkwijze in mijnen en fabrieken zou regelen. En het werd een harrewarrije van belang, een ruzie waar men pak aan had, niet meer, als gewoonlijk, tusschen rechterzijde en linkerzijde, of tusschen kapitalisten en socialisten, maar ditmaal, buiten alle partijen om, tusschen voor- en tegenstanders van een bepaald-oeconomische omwenteling; geen parlementair debat meer, staande onder partij-tucht en aan een partij-programma onderworpen, maar een strijd van persoonlijke overtuigingen, wars van alle politiek etiket.
En de overwinnaars? Vooralsnog: niemand. Maar de voorstanders, katholieken en socialisten, van hervorming ten bate van het werkvolk hebben gezegepraald in zoover, dat een motie van den heer Woeste, die de amendementen ter sprake naar de middenafdeeling tot nader onderzoek terugstuurde, verworpen werd...
Wat gaan we dus nog beleven? Zullen de enkele katholieken, die logisch en consekwent de schoone sociale wetgeving, door hunne partij in 't leven geroepen, willen voortzetten, de socialisten, die overigens de waarde van hun vorig werk erkennen en loven, tot de uiterste gevolgen begeleiden en helpen? Het is weinig waarschijnlijk, al zijn de dissenters der rechterzijde hardnekkig als muildieren: eene houding die de scheuring onder de katholieken des te treffender aanduidt.... Er staan ons nog zonderlinge dingen te wachten, allicht, na die uitbarsting van persoonlijk geweten tegenover partijpolitiek, gelijk we ze Vrijdag laatst mochten bijwonen....
| |
| |
Eene wélgevulde week voor de Belgische politiek.
N.R.C., 6 Februari 1907. |
|