bruikt bij groote nationale feesten, als 't Middeleeuwsche Steekspel van voor anderhalf jaar, of bij gelegenheden als dit ‘Salon de l'Automobile’....
Er zonder de minste onrust of vrees heengekuiërd, ben ik van dat Salon niettemin eenigszins bedremmeld en kommerig teruggekeerd. Want, ik gevoel het wel, voor sportredacteur ben ik niet in de wieg gelegd, en mijne natuurlijke schuchterheid werd door de opgelegde ambts-‘roublardise’, het journalistieke zelf-genoegen, niet overwonnen tot hiertoe. En ik moet bekennen dat de geringe kunde van mechanica-theorie, me uit de schooljaren bijgebleven, en die ik zelf-voldaan hoopte hier in praktijk te zien gebracht, er daarenboven deerlijk-gehavend en -verbijsterd van af is gekomen...
- Gij hebt geraden, dat ik mij in 't bezit van een automobiel niet verheugen mag. Mocht ik er me wèl in verheugen, dan vrees ik wel dat die vreugde van louter platonischen aard zou wezen. Wie me kennen noemen me weinig modern; ik gevoel dat ze gelijk hebben aan den instinktmatigen schrik dien ik voor auto's heb. Van toen deze in loopend gebruik kwamen - of moet ik zeggen: in vliegend gebruik? - had ik voor die ingienen, ook in rust, den afkeer dien men voor 't wanstaltige heeft. Ik vond die rijtuigen-zonder-paarden odieus, en wachtte, om er me meê te verzoenen, tot ze hun eigen, hun bijzonderen, goed-afgeteekenden, ‘genuine’-echten vorm hadden veroverd. Nu is, blijkt het wel, die verovering een voldongen feit. De gewoonte heeft ons zelfs geleerd, in het automobilistisch gerucht te berusten. Onze reukvezels zijn op naphtageuren aan 't verstompen gegaan. En 't dagelijksch leven heeft ons, in Brussel als elders, de autobussen of auto-