| |
| |
| |
De achtste dag
Brussel, 13 December.
Het einde nadert, en - het is maar gelukkig ook. Elke partij, vóor of tegen Kongo-overneming, alle nuances in zienswijze, alle opvatting van teksten en bedoelingen: we kennen ze nu, we zijn er van doordrongen, en al wat er nog pro of contra zou worden gezegd zou herhaling zijn, vermoeiend en nutteloos. Er is matheid in de Kamer; niet dat er nu en dan niet een kleine opschudding, een vuurpijl, een gebaar van afstand, een bits woord van afkeuring zouden worden gewekt - heden hadden we nog aardige voorbeelden -; maar een feit is: het ongeduld groeit aan, langs alle zijde; er heerscht loomheid, eene overprikkelbare loomheid, zou ik zeggen, een wrevelige zenuwafgematheid die de debatten niet tot gelukkige uitslagen, tot conciliatie en bevrediging kan voeren... Dan maar uitscheiden, wat overigens lang genoeg heeft geduurd, en dat immers toch tot geen algemeene overeenkomst brengt, vermits beide partijen even schrap en koppig blijven, niettegenstaande moties die zoetsappig naar definitieve eendracht strekken; de annexionisten die met 's Konings voorwaarden vrede hebben, dreigen wel met dezes wraakneming; de tegenpartij blijft pal en onwrikbaar; - en vice-versa....
Wat de uitslag zijn zal? Ik heb met verscheidene politici gesproken; maar allen zijn te zeer doordrongen van hunne meening, te zeer ingenomen met hunne opvatting, te zeer overtuigd dat zij de zaak bij het rechte eind hebben, dat vóór- als tegenstander met evenveel zekerheid meent te mogen verklaren: ‘de overwinning zal voor ons
| |
| |
zijn.’ En inderdaad, in eene Kamer, zoo verdeeld als deze, waar geen rechterzijde en geen linkerzijde, maar alleen nog individualiteiten bestaan, elke met eigen, buitenpartijdige meening, en waar de tegenoverstaande krachten aan gezag als aan sterkte evenwaardig zijn - aan de eene zijde de geheele regeering, Woeste, Delbeke, Huysmans; maar aan de andere Hijmans, Vandervelde, Beernaert, de Lantsheere, Helleputte - hoe daar te gissen wie de zege behalen zal! Telt men overigens de vermoedelijke stemmen vóor en tegen op, dan komt men tot eenzelfden uitslag: gelijkheid op een paar na, van menschen waarvan het oordeel tot na de stemming verborgen zal blijven, en die misschien op de stemming wachten om zich een oordeel te vormen - van een ordewoord kan in voorkomend geval geen sprake zijn; wat de gouvernementeele meerderheid wel eenigszins vervelen moet! -; zoodat we ook langs dien weg tot geen uitslag komen.
We zullen dus wel gedwongen zijn tot Vrijdagnamiddag te wachten. Want het is na lang twisten besloten: dán zal de discussie gesloten worden, dan zal over het lot van België en Kongo worden beslist, in dezen zin dat annexatie niet zal afgewezen worden - ieder is het eens dat ze moet gebeuren - maar dat de voorwaarden van die annexatie, het feit of ze met volle kennis van zaken voor de Belgen, of enkel met vertrouwen in de koninklijke vorderingen, zal worden aanvaard. - Plechtig oogenblik, waar weer de debatten van heden geen symptomatischen voorsmaak van geven konden.
Want noch de voortgezette rede van den heer Helleputte, die onverholen zijne bewondering uitsprak voor 't beschavingswerk in Kongo, echter meende dat we, zonder vooraf- | |
| |
gaand inventaris, geene wet kunnen stemmen die ons toelaten zou praktisch de toekomst van dat beschavingswerk te regelen; noch de oud-minister, oud-voorzitter der Kamer, algemeen-geachte en om zijn juridische scherpzinnigheid bewonderde heer de Lantsheere, die de ‘parlementaire mist’, waarin de Kamer aangaande de rechtskundige beteekenis van Kroon- en nationaal domein verkeert, niet ten voordeele van de regeering uitlegt - wat bedremmelde kregeligheid wekt op de ministerieele banken - en zich afvraagt waarom de Kroonstichting, waarvan, naar ons wordt gezegd, de opbrengst tot publiek nut zal worden aangewend, dan niet onder publiek beheer zou mogen staan, om eindelijk den toestand aldus aan te duiden: de overneming van Kongo kan door geen tweezijdsche conventie, door een tractaat worden beslist; de conventie van afstand kan alleen ons recht op overnemen bevestigen, zonder het te bepalen of te wijzigen; noch de Vlaamsche, wat holle redevoering, van den heer Daens, die niet wil dat de negers worden mishandeld door de ministers - en óf hij gelijk heeft! - zullen iets gewijzigd hebben in de meening van dezen, die vóór de overneming-zonder-meer zijn, daar ze niets dan reeds vorige argumenten hebben herhaald, misschien verscherpt, maar geenszins vernieuwd.
En de redevoering van het Kabinetshoofd de Smet de Naeyer, namens de regeering, zal helaas ook wel niets veranderd hebben in de overtuiging van dezen, die een voorafgaand inventaris eischen, dat toonen zou in hoeverre de voorwaarden van den Koning billijk en te aanvaarden zijn.
Zeker, hij werd in een klem gevangen, de minister. Zonder dat hij er aan had gedacht, de regeering heden
| |
| |
te moeten verdedigen, wordt hij ineens door den heer Hijmans tot eene eindelijke verklaring gedwongen. Men vraagt de sluiting? Goed, maar niet zonder dat de heer minister geantwoord hebbe op 't geen hem wordt aangewreven, zegt verraderlijk de heer Hijmans. En ziedaar de minister tegen wil en dank gedwongen eene onvoorbereide verklaring af te leggen, hij die reeds niet heel welsprekend van aard is, en wien de tongradheid niet toelaat bij gebrek aan gedachten dan toch woorden uit te kramen.
Dat de minister dan ook bejammerlijk-gewoon is geweest, is.... te verklaren, zoo niet te billijken. Zijn verdediging van regeeringszienswijze was pooverkens, liep steeds op persoonlijkheden, of nijdige aantijgingen, of verre van waardige bedreigingen uit. Gij wilt de voorwaarde van het kroondomein niet? Goed, de Koning zal over de inkomsten ervan voor privaat gebruik beschikken; en dan hebt ge niets meer, stoute jongens! En dat het nationale domein de negers met gedwongen arbeid teistert? Maar het werk is moraliseerend, het werk adelt, het werk is een plicht ons door de christelijke wet opgelegd! En met zulke redenen verdedigt de minister de aansluiting der regeering bij het voorstel-Huysmans: stemming eener koloniale wet zonder voorafgaand onderzoek naar de beteekenis van Kongo-Vrijstaat...
En na die armzalige regeeringsverklaring begint een nieuwe herrie. Zal men de debatten sluiten? Maar de heer Hijmans wilde nog wel even antwoorden op de rede van den heer de Smet de Naeyer, en de heer Lorand, hardnekkig tegenstander van alle annexatie, wilde ook wel eens zijn meening bekend maken over de zaak. Beiden echter stemmen er in toe, te zwijgen, op voorwaarde dat men onmiddellijk
| |
| |
tot de stemming overgaat. Maar hier hebben de gouvernementeele leden bezwaar: velen hunner hebben reeds de zaal verlaten, en aldus kon hun partij schipbreuk lijden. Dan voortzetting heden nog, vraagt de voorzitter, en hoe laat het moge worden, heden de bespreking eindigen? Er wordt gestemd. De 89-jarige deken Tack is de eerste om recht te springen en de voortzetting te vragen. De heer Tack is blijkbaar minder vermoeid dan de meerderheid zijner collega's: die meerderheid weigert langer te zetelen. De sluiting dan?, vraagt opnieuw de voorzitter. En ook deze wordt verworpen, rechterzijde tegen linkerzijde, op uitzondering van den heer Franck, een nieuw-gekomen liberaal uit Antwerpen, die ‘neen’ zegt; de heer Franck staat immers op de lijst van dezen die nog ingeschreven zijn als spreker in hangende kwestie, en ziet met leede oogen dat hem de kans gaat ontsnappen, zijn ‘maidenspeech’ uit te spreken. De heer Franck spreekt ‘franskiljonsch’ op een zeer bijzondere wijze voor een Antwerpenaar. En eindelijk komt men tot een besluit: nog slechts de heeren Hijmans en Lorand zullen het woord voeren - de heer Franck verbleekt -, en dit Vrijdag; waarna onmiddellijk tot stemming zal worden overgegaan....
Een zucht van ontlasting stijgt uit aller borsten. Moge het eindelijk gedaan zijn!
Met een gevoel van bevrijding dalen wij dan ook de perstribune af, terwijl de confraters onder mekaar vertellen: ‘Hebt ge gezien wat een mooi trawant de heer Daens in den heer Augusteyns heeft gevonden? Verleden week trad deze reeds als verdediger op. Ditmaal ging hij zich, zoodra de heer Daens zijn mond over de negerverdediging opendeed, vlak achter hem plaatsen,
| |
| |
als een gendarm of als een engel-bewaarder!
N.R.C., 15 December 1906. |
|