dat het Waalsch niet alleen geene taal is, die eenheid kan vertoonen in hare onderscheidene dialecten, maar dat het op school niet onderwezen wordt, zooals wordt voorgegeven;
dat de gelijkheid-voor-de-wet van alle Belgen, en het recht dat alle Belgen hebben, naar dezelfde ambten te staan, als natuurlijk gevolg heeft de verplichting van de kennis der twee landstalen; wat dan nog door de praktijk noodzakelijk wordt gemaakt;
dat de nationale eenheid niet door de Vlamingen, die gereedelijk de twee landstalen aanleeren, wordt bedreigd, maar wel door de Walen, die slechts van eene dier talen willen weten (een argument dat overigens niets dan gemakkelijke logomachie is);
dat wijlen Vanderkindere nooit een flamingantisch leider is geweest;
dat zijn begrip van federatie zeer zeker een ander is geweest, dan waar de Walen ons zoo vaderlandsch mee bedreigen;
en eindelijk: dat de Vlaamsche Beweging, verre van antinationaal te zijn, steeds het nationale gevoel heeft verheerlijkt, en weér in het wetsvoorstel-Coremans niets betracht, dan de nationale eenheid te versterken door betere wederzijdsche kennis...
Maar geef ik me bij al dat weerleggen geen nuttelooze moeite? De Walen wéten heel goed, dat wat ze vertelden, niet met de waarheid overeenkomt. De Vlamingen zien heel goed in waar die willekeurige onwaarheid heen wil. De vreemdelingen, in casu de Noord-Nederlanders, weten heel goed dat de toestanden anders zijn dan ze door de ‘Ligue Wallonne’ worden voorgesteld.