deken der Kamer, vleit met welbehagen zijne bijna negentigjarige leden op het leder van zijn zitplaats.
En de aandacht in de zaal is ook niet zoo heel groot. De ingewijden, zij die weten dat de heer Aladine, hoofd der linkerzijde in de Doema, aanwezig is, gaan met hun oogen op zoek naar hem, tot in de diplomatieke tribune toe, liever dan te luisteren naar den schor-wordenden Furnémont.
Deze heeft goed verzekeren dat er sedert gisteren iets veranderd is in de Belgische opinie aangaande Kongo; hij heeft goed te vragen - dit alles na den heer Hijmans -, wat beteekenen: nationaal domein en Kroonstichting; hij heeft goed het fameuze ‘ombre d'un laquais qui avec l'ombre d'une brosse nettoyait l'ombre d'un carosse’ te vertalen door ‘den schim van een land die den schim van een soevereiniteit zou uitoefenen op den schim van een kolonie’, in toepassing op België in geval van onvoorwaardelijke overname; zijn geestdrift staat voor een koele Kamer, die niet meegeeft. Men weet overigens dat de heer Furnémont niets doet dan herhalen wat de heer Hijmans meer beslist heeft gezeid. Dus... - Jammer toch dat de heer Vandervelde niet optreden kan...
De aandacht, ze wordt even wakker als minister Van den Heuvel, voor rechtswezen, aan 't woord komt. Een zeldzaam figuur, minister Van den Heuvel; ‘een minimum van haar met een maximum van stemshoogte’, omschrijft hem een confrater; een mager, droog man, mager ook, helaas, in zijne argumentatie, en droog in zijne bewijsvoering. Zoodat de aandacht ook gauw weer wijkt; terwijl de heer Van den Heuvel bloemen strooit aan de voeten van den Koning, zijne daad ophemelt, betreurt dat het Belgisch