| |
| |
| |
De bisschoppen en de katholieke flaminganten
Brussel, 24 November.
Een goede maand geleden schreef ik u over den gezamenlijken brief, dien de Belgische bisschoppen aan de hoofden der vrije gestichten van middelbaar onderwijs, die onder hun gezag staan, hadden gestuurd, zoogezegd om het gebruik van het Nederlandsch als voertaal in die scholen te regelen en op de hoogte te brengen van de officieele scholen, maar in den grond om de aanneming van het wetsontwerp-Coremans te verijdelen, onder voorwendsel dat de bisschoppelijke toegevendheid zulke wet onnoodig had gemaakt. Ik vreesde toen, dat de gedweeheid, de makke onderworpenheid der katholieke Vlamingen en hunner vertegenwoordigers in de Kamer dezen inderdaad van het wetsvoorstel afkeeren zouden, en dat de looze voorzichtigheid der bisschoppen te hunnen bate zou hebben gekeerd de propaganda, door de flaminganten voor het wetsvoorstel onder het volk gemaakt: eene wakker-schudding, een bewust-worden van eigen rechten, die thans dankbaarheid zou worden voor de Hoogeerweerde Hoogheden, die deze rechten met zulke mildheid, uit eigen beweging, zonder den dwang eener wet, wisten te erkennen.
Ik vreesde, niet dat de Katholieke Vlamingen zouden zijn met blindheid geslagen, en onder de handige oplossing van de bisschoppen niet het middel zouden hebben gezien dat aldus het herderlijk gezag ten nadeele van den staat zou hebben versterkt; maar ik vreesde dat zij, zulke politiek goedkeurend, ermeê in zouden hebben gestemd dat het
| |
| |
inderdaad wenschelijk was, de geestelijke overheid alleen toezicht in hunne scholen te laten houden, uit vrees dat een ministerieele kentering, een ommedraai der politiek liberalen of socialisten aan 't bewind mocht brengen, wier wil misschien tegen dien der bisschoppen opwegen mocht. Ik vreesde dat het beginsel der noodwendigheid van Vlaamsch onderwijs in 't Vlaamsche land, afgescheiden van de bijzonderheden, door de bisschoppen eenmaal erkend en uit eigen beweegreden werkdadig gemaakt, zij, de Vlamingen, in petto gelukkig zouden zijn geweest, aan de verplichting, aan de kracht van eene wet te ontsnappen.
Ik vergiste mij.... maar half.
De Dietsche Warande en Belfort, het invloedrijkste Katholieke tijdschrift van Vlaanderen, bevat inderdaad een opstel van een, onder zijne collega's, gezaghebbend schoolman, kanunnik J. Muyldermans, opzichter van het vrij middelbaar onderwijs, en - wat zijn gezag bij Katholieken niet vermindert - lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. In dat opstel, dat rustig-zalvend is en niet zonder toegevende ‘bonhommie’ wil zijn, en waarvan de oppervlakkigheid niet zonder sluwheid gaat, trekt de eerweerde schoolopziener te velde tegen een aantal... windmolens, tegen een menigte aantijgingen, die met het wetsvoorstel Coremans niets te maken hebben: alsdat het vrije M.O., b.v. bij 't officieele M.O. zou ten achtere staan - ‘of groeien er uit onze jeugd geen flinke sprekers en schrijvers op?’ vraagt kan. Muyldermans -; alsdat ‘eenige politiseerders, waar zij vóór het publiek op de koord dansen, aan het katholiek onderwijs aanwrijven wat zij veeleer aan 'n verfranschte opvoeding ten huize dienden te verwijten’, en meer dergelijke.
| |
| |
Over den toestand zelf, over de wenschelijkheid van eene wet gelijk Coremans er eene voorstelt, alleen de ontwikkeling in drie poincten van volgende stelling: ‘Men beweerde, te recht of ten onrechte, dat Coremans' wetsvoorstel den achterlijken (de spatieering is van Muyldermans) toestand onzer taal in het vrij onderwijs moest doen ophouden. Maar wordt nu bewezen, dat de bisschoppelijke regeling verder grijpt dan gemeld wetsvoorstel, wat heeft men het dan nog van noode?’ En al de gemoedelijke zorg van kan. Muyldermans is nu natuurlijk, te willen bewijzen dat inderdaad ‘de bisschoppelijke regeling verder grijpt’, en dat Coremans met zijn wetsvoorstel in eene niet onbelachelijke positie komt.
Van de noodzakelijke bekrachtiging die een wet aan een maatregel geeft, van de onovergankelijke beteekenis van een wet, die het goede dat in een maatregel ligt bestendigt: geen woord. Maar wel, heel eventjes, op een ogenblik van verstrooidheid, dit topje van het ezelsoor: ‘Sommigen willen dit hoe - de regeling, n.l. van het M.O. - door de wet bepaald en bekrachtigd.... door den staat, die vandaag katholiek is en morgen socialist en liberaal kan zijn’.... Er weze hier overigens even op gewezen, dat niet den aard of de strekking van het onderwijs door voorhandig wetsontwerp geregeld wordt, maar wel de taal waarin dat onderwijs gegeven dient te worden, en dat een verandering in het politieke bewind al heel weinig invloed op dergelijke wet zou kunnen hebben, daar 't beginsel van Vlaamschgezindheid niet bepaald katholiek, liberaal of socialistisch is...
Ik vergiste mij dus niet, als ik geloofde dat de bisschoppelijke brief onder de Katholieke Vlamingen een aan- | |
| |
tal dankbare harten en trouwe ja-knikkers zou vinden.
Er zijn er nu ook die in schijn een opstandsvlag opheffen, zien we niet, aan het tweede voorbeeld, dat ik hier ga aanhalen, dat ook zij niet beter vragen dan gauw in het gelid terug te keeren, en met de anderen ijverig het hooger bevel te volgen?
Dat tweede voorbeeld is mejuffer M.E. Belpaire. Als verstandige vrouw, die haar fortuin wijdt aan 't welzijn van haar volk, en haar Vlaamschgezinde overtuigingen niet alleen in woorden bewijst, heeft zij de Dietsche Warande en Belfort, die ze bestuurt, weten te verjongen, te verfrisschen, te verlevendigen. Jonge elementen, waarvan het Katholiek geloof heel vrijzinnig was, heeft ze weten tegenover oudere reactionairs in de redactie van haar eigen tijdschrift te plaatsen, zoodat deze jongeren er, zoo niet op alle gebied, dan toch op het letterkundige eene niet steeds gemakkelijke overwinning hebben behaald. Mejuffrouw Belpaire is een figuur; zij heeft het karakter van eene leidster, en slechts iets ontbreekt haar daartoe: zoo niet wil, dan toch de mannelijkheid in het denken. Hoe intelligent ook, blijft mejuffrouw Belpaire eene vrouw. Zij heeft meer geestdrift en gevoel dan logische denkkracht; zij heeft dorst naar de waarheid, maar niet steeds de doordrijvende kracht om de vooroordeelen af te slaan die den weg te dier waarheid versperren. Hier weêr in dit geval. In een opstel dat ze heet Nakreet, heeft ze den moed te vragen: ‘Heeft de brief van Hunne Hoogweerdigheden de Bisschoppen beantwoord aan de door ons gekoesterde hoop?’ En zij ‘aarzel(t) niet te antwoorden: neen!’
En nu denkt gij: mej. Belpaire wenschte, niet eene
| |
| |
eenvoudige regeling van het onderwijs, zooals de bisschoppen ze voorschrijven, maar de door haar ‘gekoesterde hoop’ was, dat de bisschoppen hun steun aan 't wetsvoorstel Coremans zouden hebben verleend? Geenszins: de ontgoocheling van mej. Belpaire berust op beginselgronden. Na Vermeylen in Vlaanderen, was zij het tegenover haarzelve verplicht, in de Dietsche Warande te verklaren, dat de taal van een volk iets anders is dan waar het de bisschoppen voor houden, en dat zij geen vrede kan hebben met de theoretische beschouwingen die H. Hoogweerdigheden tot de practische besluitselen van hun brief hebben geleid.
Voor wat het wetsvoorstel aangaat, geplaatst tegenover de bisschoppelijke daad: ‘Nu de bedaring komt, moeten we toch bekennen dat de practische maatregelen, door de bisschoppen genomen, ons meer vertrouwen inboezemen dan de bemoeiing van den staat.’....
Ziedaar! Een nieuw bewijs dat ik me niet vergiste....
En toch: ik vergiste me wèl. Althans, ik vergiste me half, in dezen zin dat er driehonderd zeven en vijftig geleerde Katholieken zijn gevonden, om tegen den herderlijken brief, in zooverre hij het stemmen van het wetsvoorstel tegengaat, beslist en uitdrukkelijk te protesteeren; 357 recht-geloovige, maar verstandige en onafhankelijke burgers, waarvan men zeggen mag, dat ze een kern vertegenwoordigen, en wier maatschappelijke rang - het zijn professoren, geneesheeren, notarissen, rechters - hun een onafwijsbare autoriteit verzekert, die verzet aanteekenen tegen het wegmoffelen van een wet, welke aan alle Belgen gelijke verplichtingen oplegt, waar ze allen hetzelfde voorrecht genieten; 357 helderziende geloovigen - een getal, niet sterk, maar dat door de beteekenis der onderteekenaars
| |
| |
vertienvoudigd wordt - die, in een omzendbrief ‘Aan hunne Hoogheden de Hoogeerwaarde Heeren Bisschoppen van België,’ hunne innige verkleefdheid aan de kerkvoogden, waar het godsdienst geldt, maar hunne vrijheid van meening waar het 't welzijn van het gemeenebest aangaat, hebben betuigd.
En het is met vreugde dat ik dien omzendbrief heb gelezen. ‘Het weze ons toegelaten,’ heet het er, ‘H.H.E.E.H.H., Ued. bij dezen eerbiedig doch rechtzinnig de gevoelens te vertolken, die de lezing van dit merkwaardig en gewichtig stuk in het gemoed der Vlaamschgezinde Katholieken heeft verwekt.’ En ook zij bedanken de bisschoppen voor de erkenning der Vlaamsche eischen, voor de moeite die ze namen om in de euvelen te verhelpen; maar: ‘de door Uwe Hoogheden ingevoerde maatregelen (zullen), naar onze bescheiden meening, degelijke uitslagen opleveren slechts indien zij door wettelijke bepalingen volledigd en bekrachtigd worden.’ Want zij weten, zij Katholieke Vlamingen, die in vrije gestichten hun onderwijs ontvingen, hoe met reglementen en voorschriften omgesprongen wordt! ‘Die voorschriften leveren geen merkbare uitslagen op. Naar onze bescheiden meening moet de oorzaak daarvan gezocht worden in de omstandigheid dat ook in deze eene te groote vrijheid van handelen toegestaan werd aan degenen, welke ze moesten in toepassing brengen, en dat de waarborg eener wettelijke bekrachtiging ontbrak.’ Overigens, eene wet, die de werkzaamheden van ál de gestichten van M.O., officieele als vrije, zou bepalen, is eerst eene gerustheid voor de ouders, en maakt verder alle oneerlijke mededinging onmogelijk.
‘Met spijt hebben (dan ook) de Katholieke Vlaamschgezinden bij het lezen van bewuste onderrichtingen opgemerkt
| |
| |
dat onze geestelijke Overheid zich een verkeerd denkbeeld vormt van het doel dat zij betrachten, waar zij op het invoeren door de wetgeving van het wetsvoorstel-Coremans aandringen. Niet alleen is hun doel “de Vlaamsche taal meer te doen waardeeren,” zij willen het Nederlandsch - de taal van de Vlaamsche kinderen - als hoofdtaal en eenige voertaal in lager, middelbaar en hooger onderwijs doen aannemen: het wetsvoorstel-Coremans is voor hen slechts een eerste stap op die baan.’
Tot zoover de 357 Katholieke Flaminganten: moge hun beslist en waardig optreden aan onze Volksvertegenwoordigers, die Coremans helpen en zijn wetsvoorstel voorstaan, den moed teruggeven, met het bewustzijn dat ze spreken in naam van een verlicht deel van hun volk, van menschen die weten, dat ze, tot spijt van wie 't benijdt, eischen wat billijk is en wat hun, ten bate van ieder, toekomt.
Men denke overigens hoe men wil over de wenschelijkheid, welken toestand ook door een wet bekrachtigd of gewijzigd te zien; men betwijfele de ethische beteekenis, de materieele gevolgen van eene wet. Maar hier is iets anders: wat wet is voor de eene - in casu: de officieele gestichten van M.O. - is geen wet voor de anderen - de vrije gestichten nl. Daar spruit een toestand van ongelijkheid uit voort; dat heeft verschil in rechten en plichten ten gevolge. En daar kan geen bisschoppelijke aanbeveling in verhelpen: hier is eene nieuwe, vergoelijkende wet voor noodig.
N.R.C., 25 November 1906. |
|