Dit uur, wij weten het, hebt ge door vlijtige studie voorbereid. Eerst hebt gij 't land en den vreemde willen bezoeken, en u tot de beste bronnen wendend, hebt gij menigvuldige kennis opgedaan.
.... Het Hooge voorbeeld volgend van Hem, die, nu vijftig jaren geleden, hier de mijlpalen plantte van een buitengemeen vruchtbare regeering, hebt ge begrepen, Monseigneur, dat de hoedanigheid van Senator, verleend aan prinsen die tot regeeren konden geroepen worden, ze beter in 't behandelen der openbare zaken kon inwijden, en de eendracht tusschen hen en de natie, waar de Hooge Vergadering uit gesproten is, hechter aaneen lasschen kon.
Van dit voorrecht begrijpt de Senaat al de eer en al de verantwoordelijkheid. Voor de eer is hij erkentelijk, de verantwoordelijkheid aanvaardt hij met vertrouwen.
En nu, Monseigneur, gaat gij den Grondwettelijken Eed afleggen; en eens te meer zult ge aan 't Vaderland, zoo trouw gediend door Hem, wiens waardige zoon ge zijt, zijn gebonden.
Albrecht, Prins van België, zweert ge de Grondwet na te komen?’
Zeer rank, zeer recht rijst nu de hooge gestalte van den Prins. De hand in de hoogte, met luide, even trillende stem zegt hij:
‘Je le jure’.
En ook hij begint nu, ditmaal niet zonder verveling, zou men zeggen, een redevoeringetje, dezelfde bewoordingen haast van den voorzitter, met veel danken en veel betuiging van erkentelijkheid daarbij, en de belofte van veel toewijding; - met echter één zinnetje, dat, in voorkomende