| |
| |
| |
Eene rectorale rede
Brussel, 21 October.
Af- of optredende universiteitsrectors hebben, hier als elders, de gewoonte, het studiejaar te openen, - midden in 't gedempt gejoel van opgewekte, elkaar-terugvindende studenten, en het dutten-met-een-ernstig-gezicht van metgoud-belegde officiëele lui, - bij middel van wat men eene inaugurale redevoering noemt: een dor en vervelend anderhalfuursstuk, liefst over hun eigen vak of liefhebberij, over ‘de geschiedenis van den Saksischen genitief’ of ‘het draineeringssysteem der oude Egyptenaren’, zóo brandend van actualiteit, zóo rijk aan belang voor oningewijden, dat men er bij denken zou aan de woorden van Bilderdijk: ‘de wereld slaapt’, was het niet dat de sourdinestem der studenten voor leven en afleiding zorgde.
En omdat het aldus de onwankelbare, deftige, niet-te-storen gewoonte is sedert de onheugelijke tijden dat Hoogescholen bestaan, is het mij genoegen u mee te deelen - ik die van verandering hou, al kwam ze uit den kwade - dat er een rector in België is gevonden, die met die gewoonte, voor dit jaar althans, heeft gebroken, en heeft durven spreken over een onderwerp - dat niet uit den kwade was! - waarbij de officiëele lui hun duttend-ernstig, hun verstand-nobel, hun ondoordringelijk aangezicht hebben bewaard (staatsgeheimen zijn staatsgeheimen), maar waarbij de studenten.... gezwegen, ja, geluisterd, ja - voor een deel althans - bij 't einde gejuicht hebben.
Dat gebeurde voor een paar dagen te Gent, de aftredende rector was prof. Thomas; het onderwerp der rede
| |
| |
was: ‘over het benoemen der professoren aan Belgische staatshoogescholen.’
De Staatsuniversiteiten in België - die van Gent en die van Luik - zijn centra, gloeipunten van liberalisme, tot spijt natuurlijk van de klerikale regeering, die ziet dat alle verweer een honderdjarigen geest niet dooden kan, en wier delgingsmiddelen werken als olie op vuur, en het verzet aansporen. Ja, het mag worden gezegd dat aan de universiteit van Gent - die ik in 't bijzonder goed ken - de geest van onafhankelijkheid, van onschoolsche vrijheid, stijgt naarmate 't getal der klerikale, door 't gouvernement benoemde professors, grooter wordt, en klimt het getal der brallende katholieke studenten; in zooverre dat het Gentsch studenten-liberalisme incisiever, doordringender, breeder is dan dat der vrije Brusselsche hoogeschool, door 't feit alleen waarschijnlijk, dat deze met een liberale bedoeling is opgericht en naar vaste stelregels, die allen innerlijken strijd uitsluiten, op liberalen voet is geschoeid.
Ik zei u dat de klerikale regeering dien toestand tegenwerkt, en dat haar voornaamste middel is: benoeming van klerikale professors bij elken openvallenden leergang. Wel wordt telkens, vóór elke benoeming, de faculteit, waar de titularis deel van uitmaken zal, geraadpleegd. Dit echter alleen voor den vorm: is de candidaat der faculteit geen probaat-katholiek, geen gouvernementeel handlanger, dan is zijne candidatuur onder het zand der vergetelheid algauw vergeten, en duikt uit dit of geen ministerieel bureau een kweekeling op van Leuven, die al de noodige diploma's bezit, om even-geleerd te worden geacht als zijn competitor, of, bezit hij de diploma's niet,
| |
| |
voor wien wel een middenweg naar het universitair katheder wordt gevonden: aldus werd vóór enkele jaren tot professor in de aardrijkskunde een officier der cavalerie benoemd, en nog onlangs tot hoogleeraar in de chemie een mislukt apotheker...
Dit nu, zelfs waar de wetenschappelijke evenwaardigheid der klerikale professoren buiten kijf zou zijn; zelfs waar, alle politiek boven het hoofd gezien, elk nieuw-benoemde een ster van eerste grootte, een diamant van 't zuiverste water zou mogen heeten, dit zelfs komt aan de universitaire staatsinrichtingen ten kwade, want wat verkeerd moet heeten, is theorethisch gesproken, niet het benoemen van deze-of-gene-politiek-toegedane-menschen, maar 't benoemen dier menschen buiten voorkennis en advies der faculteit waar zij geroepen zijn deel van uit te maken.
Het was het thema van professor Thomas' rede.
Prof. Thomas kan in Holland niet onbekend zijn. Ik geloof wel dat een Nederlandsch geleerde van zijne Latijnsche chrestomathie een uitgave ten behoeve van uw landgenooten heeft gemaakt. In Frankrijk en in Duitschland wordt hij aan het hoofd der klassieke philologie van onzen tijd geplaatst. Wie het voorrecht had, zijne colleges te volgen, kent zijn levendigheid van geest en zijn macht van voorstelling: deze eeuwig-jonge, waarvan het, op het uiterlijk, niet mogelijk is den ouderdom te bepalen, weet Catoniaansche wijsheid zóó met Attisch zout te verscherpen en te verfijnen, dat eene les in de grammatica uit zijn mond wordt als een luchtige beschouwing der diepste wijsgeerige inzichten, en zijne diepe, solide geleerdheid gaat nooit zonder elegantst-literairen vorm in de uit- | |
| |
drukking. Prof. Thomas bindt Fransch doorzicht aan Duitsche grondigheid; hij is een der glories van de Gentsche universiteit, en, een der gezondste, beproefdste verstanden ervan; tevens - deze nieuwe inaugurale rede bewijst het - een baanbreker, een durver.
De rede van prof. Thomas is nog niet in druk verschenen. Ik spreek er dus de auditu van. Ziehier hoe ik ze heb begrepen, - niet zonder, misschien, een bijgedachtetje van me-zelf.
Wat dus, buiten alle politieke bezorgdheid om, de onvoorzichtigheid van het ministerie bij 't benoemen der universiteits-professors mag heeten, is: menschen te plaatsen buiten de goedkeuring van dezen waarvan zij een collega worden moeten.
Ziehier waarom. Van de studie in een bijzonder vak mag worden gewacht, dat ze als uitslag oplevere: eene overtuiging, of althans de materialen tot eene overtuiging, die tot kritischen ondergrond zal dienen, desverlangd, tot verdere studie. Van een jong doctor in de wijsbegeerte mag worden verlangd, dat hij minstens één philosophisch systeem zóó hebbe doorgrond, dat hij er het middel in vinde, de overige, of nieuwe systemen aan te toetsen. De vier, vijf jaar, op de universiteit doorgebracht, volstaan niet om een ‘geleerde’, een encyclopaedisch mensch te vormen. Zij kunnen geen andere pretentie hebben, dan daartoe voor te bereiden. Maar dan moet die voorbereiding zóó geschieden, dat ze het meest kans oplevert voor 't welslagen van verdere studie; zij moet alle versnippering vermijden, alle aanleiding tot aarzeling bij den student schuwen, vreezen voor al wat de basis van wat men hem als waarheid voorhoudt, kon wankelbaar doen schijnen. Of
| |
| |
die basis wel of niet de echte is, zal hij later best zelf ondervinden; ze hem, van aanvang af, als wankelbaar voorstellen, belet hem er het geloof aan te hechten, dat ze voor hem tot een dieper doorgrondingsveld zou hebben gemaakt. Want vóór wetenschaps-scepticisme, moet wetenschaps-geloof bestaan: wie niet geloofd heeft gaat in scepticisme onder, vooral op wetenschappelijk gebied.
Het is zulk geloof dat de universiteit van Leuven vruchtdragend maakt; het is zulk geloof dat, in omgekeerde richting, de hoogeschool van Brussel tot eene macht heeft gemaakt, en er de oprichting van een Instituut Solvay - een inrichting voor sociale wetenschappen - heeft verwezenlijkt, Dat geloof ontbreekt aan de twee staatsuniversiteiten, omdat er de eenheid van geest in het onderwijs ontbreekt.
Wij spreken, gij begrijpt het wel, niet van politieke, sociale, godsdienstige eenheid van geest: zij beletten wetenschappelijke verstanden, bij overige afwijking, geenszins eensgezind streven naar een gemeenschappelijk wetenschappelijk doel. Maar wat wij bedoelen is: die sterke eenheid die, zoo niet al de onderdeelen, dan toch de hoeksteenen, de draagbouten, het sluitpunt zelf van het gewelf der te onderwijzen wetenschap voor de gezamenlijkheid der leeraren tot een eensgezind vertrouwen, of althans een eensgezind onderwijsplan verbindt. Het is eene eenheid van hooger programma, het aannemen van een hoogere en eendrachtige gedragslijn bij het mededeelen van het leervak vanwege al dezen die met de onderdeelen ervan zijn belast. Waar nu een nieuwgekomene deze eenheid komt verbreken; voorbereid op en tot ander beschouwingsvlak, misschien even, maar anders geleerd dan wie hij tot gezamelijk onderwijs heeft te helpen: ziet men
| |
| |
niet dat zulke rustverstoorder, neen: eenheidstoorder, het algemeen onderwijs ten kwade komt, stoornis in de jonge geesten brengt, twijfel wekt waar nog geen geloof bestaat, en aarzeling waar alleen wijding moest heerschen?
Zulke stoorders zijn de professors, door de regeering buiten kennis of gezag der universitaire faculteiten benoemd. De faculteiten alleen weten, wie in het vlak van hun gezamenlijk optreden als onderwijskorps past; noch de minister, noch zijne onderhoorigen die in voorhandig geval hooger bevel voeren, hebben bevoegdheid te oordeelen, wie in de eenheid, die eene wetenschappelijke faculteit uit heeft te maken, als nieuwe factor aan te duiden is. Daarom diende de benoeming, zoo niet aan de faculteit overgelaten, dan toch onderworpen te worden, en onderworpen met andere bedoeling dan onmiddellijke tegenwerking.
Het einddoel van universitair onderwijs moet zijn - het is een waarheid à la Pallisse -: het beste te bereiken wat te bereiken is; dat beste is: de eenheid, die alle schadelijke aarzeling bij de studenten breekt, zooveel mogelijk te bevorderen; professors benoemen, die zulke eenheid in den weg staan, is, vanwege een staatsbestuur, een middel tot worging van eigen inrichtingen van eigen onderwijsgestichten.
N.R.C., 24 October 1906. |
|