In het leger
Brussel, 27 September.
Er heerscht eene kleine opschudding in de wereld van onze hoogere officieren, opschudding die aan de oppervlakte wel niet merkbaar is, en geweerd wordt door versmadenden glimlach, maar niet te minder een diepen, een organischen grond heeft, door iedereen sedert lang gevoeld, die afhankelijk is van 't wezen van ons leger zelf, en, bij het oordeel waarmede een leger gemeten wordt, ons tegenover Europa nu juist in geen mooi daglicht stelt.
Een hooger officier, die zijn beweringen natuurlijk niet onderteekent - hetgeen zijne daad nu juist niet veradelt - maar blijkbaar tot den staf behoort, heeft in een vijftal opstellen, onlangs, in een niet-anti-gouvernementeel blad, een echt rekwisitorium tegen den huidigen toestand van ons leger gericht.
Natuurlijk valt de mindere, de soldaat, buiten kwestie. Al is het getal onzer vrijwilligers, van dewelke men wijding kon verwachten, klein, en groot de inwerking van het antimilitaristisch socialisme: onze soldaat is gedwee en tam, zoo niet intelligent en doorziend. Hij is wel niet gemakkelijk te leiden, maar laat zich meestal leiden zonder tegenspraak: de laatste groote manoeuvres zijn geheel te zijner eer, die soms meer dan twaalf uur zonder eten liep, wien het daarenboven verboden werd een aangeboden boterham te aanvaarden, en die niet te minder uit ganscher harte, en soms met al te veel vuur, oorlog voerde, - in zooverre dat een soldaat door een makker, al te krijgshaftig, op de bajonet werd genomen en er aan