| |
| |
| |
Waterloo
Brussel, 6 September.
De Groote Manoeuvres zijn aan den gang in Walenland, dorpen worden stormenderhand ingenomen, bruggen worden vernield, de kanonnen van generaal Wahis teisteren de manschappen van generaal Pisch die alleen geweren hebben om hun leven duur te verkoopen; heden, terwijl ik u schrijf, zal tusschen Theux en Louveigné de beslissende slag geleverd worden; en groot is de spanning, te weten wien, Wahis of Pisch, de gelukwenschen van Prins Albert, die den oorlog als toeschouwer, als dilettant-krijgsman, volgt, toekomen zullen. Heel ernstig wordt dus oorlog gespeeld. Zóó ernstig zelfs dat er, helaas, echte ‘gesneuvelden’ zijn, en meer gesneuvelden dan bij namaak-oorlog zou gewenscht zijn: niet minder dan 227 soldaatjes zijn bezweken aan tropische hitte en impedimenta-overlading, bezweken ook, verzekert men, aan uitputting - de dienst van proviandeering moet zeer slecht ingericht zijn - in minder dan drie dagen tijd, ziek genoeg bevonden geweest, om 't krijgshospitaal van Luik te gaan bevolken; en het is niet zonder gemompel van afkeuring dat de bewoners der straat, die naar het gasthuis leidt, de lange, onafgebroken keten van draagberries, waar de soldaten op vervoerd worden, heeft zien voorbijgaan.....
De zon kookt boven de hoofden; daar loopt men uren en uren onder, liefst dan nog maar langs den aardekant der groote baan, daar waar nog wat lommer is, maar.... waar de slepende voeten ook het stof opwolken, zóódat de kolom als in een goren damp, een grauwen zandkolk schijnt
| |
| |
te wandelen, waarin ze hijgt en stikt. De wetenschappelijke vaststellingen, hier gedaan, zijn schrikwekkend; men staat verbaasd dat de omstandigheden, waarbij gemanoeuvreerd wordt, niet nog meer ongelukken veroorzaken.
Dit doet natuurlijk van 't nut, dat zoo'n ‘kleine oorlog’ opleveren mag, niets af. Dat nut in twijfel te trekken laat mijn onbevoegdheid niet toe. Hoe het overigens aangedurfd, waar de afgezant des Duitschen Keizers verklaart dat de hoogvlakte, waar ‘gestreden’ wordt, als groot slagveld één der best-geschikte van heel Europa is? En is het niet billijk dat het gevoel van humaniteit, dat de keus van het oogenblik dezer manoeuvres beknibbelde om de slechte gevolgen van die keus, zal zwijgen bij zulke eer?....
Wij zijn dus het ‘Slagveld van Europa’ gebleven! Ons landeken heeft niets van zijn strategische waarde verloren! Nog steeds bezit de toekomst een voorbestemd oord, waar met de beste gevolgen oorlog kan worden gevoerd!....
En ik denk aan Waterloo, waar in den laatsten tijd ook heel wat over gesproken wordt; aan de ‘morne plaine’, gelijk Victor Hugo ze noemde, waar in Juni 1815 het aanschijn van de wereld veranderen zou, en die thans meer en meer haar historisch karakter verliest. Al lang is de ‘chemin creux’, waar de ijzeren kurassiers verwoed een razenden dood tegemoet renden, gedempt en onvindbaar geworden. En nu spreekt men van niets minders dan van de hofsteê van ‘Mont St. Jean’, het laatste bolwerk dat tot twaalf maal toe den stormloop wanhopig weerstond, te sloopen en.... in een burgersvilla te veranderen.... Op 18 Juni 1815 stonden hier 13,000 Nederlanders, 30,000 Groot-Duitschers, 24,000 Engelschen in 't veld, die, door
| |
| |
de 40,000 Pruisen van Blücher geholpen, het leger van den verzwakten, kranken, kommervollen Napoleon uiteendreven en verpletterden: weldra zal daar nog heel alleen, op zijn vierkante terp, de geeuwende Leeuw staan melancholisch naar Frankrijk te kijken....
Ik ben er, dezer dagen, teruggekeerd, naar Waterloo, in één dier hortende chars-à-bancs die er de, in alle deftigheid enthousiastische, Engelschen, van aan 't station te Eigen-Brakel, langs den gelen zandweg, midden door de buitelende en bedelende kinderen heen, begroet en vervolgd door krukkeslepende en jammerende ‘overlevenden’ (telken jare schijnen hier nieuwe ‘overlevenden’ te worden geboren), tot aan den heuvel brengen, waar de ‘Iron Duke’ de Franschen uiteen zou slaan. Niets, in deze streek, dat nog van epische grootheid spreekt; slechts de eet- en drinkhuizen schijnen in de heerschende boerenarmoe niet te deelen; vlak en desolaat strekt het land zich uit, weinig vruchtbaar, zonder schoonheid, verlaten van alle vreugde... De Engelschen schijnen hier meester gebleven te zijn. Zij wandelen met kalme arrogantie rond; tellen, als waren zij de eigenaars, de gestapelde kanonballen, schokschouderen als de viertalige gids hun vertelt van Napoleon, en keuren goed als hij Wellington verheerlijkt. Hun passielooze geestdrift schijnt voldaan over het onderhoud van dit erfdeel hunner nationale glorie. Hunne tevredenheid mag hier ongegeneerd omwandelen als in ‘pays conquis’.
Het was overigens de Engelsche Times, die, toen er sprake was die logge hofsteê van Mont St. Jean aan te roeren, als tegen een eigendomsschennis vóor wie ook opkwam. De Times, - die, in zijn nummer van 22 Juni 1815,
| |
| |
tweede bladzijde, tweede kolom, het voorrecht had de eerste te zijn, om aan Europa de neêrlaag van Napoleon, met de eigen woorden van Wellington nogal, aan te kondigen, - de Times ziet het voor zijn plicht aan, tegen de... heiligschennis te protesteeren. Zal hij er in slagen, de relikwie voor de bewondering van zijne landgenooten-op-reis bewaard te houden? Men spreekt, eenerzijds, van een akkoord tusschen staat en eigenaars, waarbij dezen, mits vergoeding, de verplichting aan zouden gaan niets aan de historische gebouwen, hun eigendom, te veranderen, dan als behoeding onder toezicht van den staat. Anderzijds wenscht men eenvoudig onteigening: de gronden zijn, in deze onvruchtbare streek, niet meer dan 5 à 6000 frank waard; het heele slagveld zou dus tegen geringen prijs te bemachtigen zijn, en... de definitieve tusschenkomst van het hoogere landsbestuur zou misschien de krioelende bedelarij, de overtollige overlevers, en de valsche herinneringsstukken binnen de perken van het redelijke en het mogelijke houden. We zouden, tot groote vreugde der overzeesche toeristen, voor een gereglementeerd slagveld staan, waar, tegen een entree-kaartje allicht, men 't genoegen smaken zou, en de gerustheid, het onvervalschte been van lord Uxbridge secuur onder zijn gedenksteen te weten; een slagveld dat ons den angst sparen zou, het getal kurassiersporen in 't volgepropte museum onverminderbaar te weten; een slagveld, eindelijk, waarop de hofstee van Mont St. Jean, door waakzame oogen dag en nacht gekoesterd, blijven zou wat ze is: wel degelijk eene oude hofstee, waar nooit een welgedane burgersfamilie de zomersche villa-genoegens smaken zou.
Het slagveld staatseigendom; het tragische Waterloo,
| |
| |
ten behoeve van Engeland, iets geworden als een openluchtmuseum, alle huisjes intijds afgestoft, alle wegen intijds geharkt en begoten... En welke gelegenheid om gauw nog maar een paar sinecuren, van hoofdconservator, en onderconservator, en eereconservator, te stichten!...
Intusschen denk ik aan 't grondeloos-treurige dat vier dagen na den slag plaats greep. Napoleon, de vervallen Keizer, had gebrek - aan geld. Vóor hij het Elysée voor Malmaison en... Engeland verlaten zou, wenschte hij, door nood gedwongen, eene rente-inschrijving te verkoopen, en wilde er zijn getrouwen Peyrusse mee gelasten. Deze aarzelt. Zijn meester, dé Meester, vraagt de reden. ‘Ik vrees, Sire, dat gij niet dan door bemiddeling van een notaris...’ Napoleon schrikt af; het is waar: hij is de Keizer niet meer.... - De notaris komt, de akte wordt opgesteld. ‘Voor ons, Mr. Noël, is verschenen Napoleon... Bonaparte’.... Lange stilte tusschen die twee namen, die na zoo lang weer naast elkander komen te staan. - De akte is klaar, Napoleon zal teekenen. En hij teekent: ‘Napoleon...’ Maar Peyrusse, aarzelend en diep ontroerd: ‘Sire, er ontbreekt...’ - Ditmaal was het wel het einde. Napoleon sleurt hem het papier uit de handen; de ontwende vingeren krabbelen den onleesbaren familienaam. Napoleon is weer.... Bonaparte; neen: hij is: Buonaparté... Het Keizerrijk was inéengestuikt. De handteekening van Napoleon had het einde van het Keizerrijk erkend...
N.R.C., 8 September 1906. |
|