Nu vertoont die Fransche academie echter dit verschijnsel, dat hare Classe des Lettres alles, behalve letterkundigen bevat. Men vindt er historici, men vindt er philosophen. Maar dichters, maar romanschrijvers? Neen, En toen men 't verwonderlijke van zoo'n toestand aan de academie zelf deed opmerken, was 't antwoord van haren verslaggever: ‘Onze Klas der Letteren draagt een naam, die tot misverstand aanleiding geeft. Heet zij aldus, dan is het, omdat ons tegenwoordig woordenboek geen uitdrukking aanbiedt om ze stipter te noemen. Deze afdeeling is in den grond slechts een afdeeling der wetenschappen, die betrekking hebben op den mensch en op de maatschappij en die ik, was ik meester over de taal, met een oud, zeer expressief en zeer breed woord, Humaniteiten, zou willen noemen.... Ze onderscheidt zich door niets van de afdeeling der Zuivere Wetenschappen, waar nooit misverstand bestond. Nu is letterkunde een kunst, en geen wetenschap en er is niets, of bijna niets gemeens tusschen het werk van den kunstenaar en dat van den geleerde.’
Zoodat de literaire kunst uit de Academie, waar nochtans muziek en plastiek vertegenwoordigd zijn, maar moet verbannen worden....
Voor dergelijken toestand, die ergerend was om de miskenning en belachelijk om zijne ongerijmdheid, ontwaakte de rechtvaardigheidszin onzer literatoren. En zij eischten gelijkheid onder den vorm eener nieuwe Academie, tegenhanger van deze, die Vlaanderen tot een zegen is, en zij gingen aan Fransche Academieleden vragen of ze geen gelijk hadden; en Sully-Prudhomme en Jules Lemaitre - die, hoewel louter-literatoren, toch briefwisselende leden der Belgische Academie zijn - en Ernest Lavisse, en Brunetière,