want de schuwe en verkwezelde, wrokkige en bangelijke boer die, van allen vooruitgang door eigen wantrouwen verstoken, halsstarig wat karige, onvolwassen groenten aan den mullen en harden grond ontworstelt - de kempenboer is een stiefkind der Vlaamsche aarde, en heeft de achterdocht der stiefkinderen - wordt vervangen door den geestesvluggen mijnwerker, die zijn arbeid alleen tegen de erkenning van zijne rechten verkoopt, en, verstandelijk als materieel, verkiest geen slaaf te zijn.
Dit onvruchtbare, ondeugdelijke land, dat alleen nog aan dichters om eigen desolaat uitzicht en de afgetrokken stoerheid zijner boeren belang inboezemt - Georges Eekhoud zoekt hier zijn beste onderwerpen en vindt er zijn weinig-aantrekkelijke helden; Priester August Cuppens, de geestige en fijne volgeling van Guido Gezelle, is pastoor in de omstreken; en voor 't oogenblik brengt er dichter Prosper van Langendonck zijn vacantie door, - wordt weldra dus een industriëel centrum, waar, naast kolenbergen, de hoogovens rijzen zullen, waar de metaalnijverheid eene nieuwe uitbreiding verkrijgt, waar de groote machineconstructie, te Gent reeds zeer machtig, een nieuw gewicht tegenover die uit het Walenland verkrijgt. Vlaanderen, landbouwend en thans ook nijverheidvoortbrengend, neemt eene definitieve bovenhand in den lande, ten nadeele van Wallonie, dat alleen op nijverheid leeft. Antwerpen, de meest-Vlaamsche stad van België, wordt, aan zijn stroom gelegen en open voor onmiddellijk zeeverkeer, een middenpunt waar handel en industrie samenvloeien.
Maar, dat Vlaanderen, in den roes van zijn nieuw leven, van zijn nieuwen rijkdom, echter niet vergeten moet