menschelijkheidsgevoelens, al te gedrild, als ik ben, in het lijden, en van karakter niet steeds sterk genoeg. Ik herhaal, dat ik me zelf beschuldig, want zij die konden haten, aldoor en zonder genade haten, - ik schrik er voor te zeggen dat zij gelijk hadden, maar niets dan rechtvaardig: dat waren zij!
Hoe immers wordt nog steeds geleden in dit land! Men vertelt mij hoe vandaag nog honderden en honderden vluchtelingen aankwamen: ter bestemming gekomen, zijn er zeven van uitputting en ontbering gestorven. Men ziet er ronddolen, in wagentjes gespannen, die hun schamel huisraad meesleepen. Brussel telt duizend bedelaars meer... Ik wil hier geene literatuur over uitspinnen: het ware te gemakkelijk, en niet zeer waardig. Gij zelf hebt zulke miserie bijgewoond: België blijft u eeuwig dankbaar voor de liefdezorgen, door u aan onze uitwijkelingen gepleegd. Bedenkt echter dat hier in Brussel nog maar heel weinigen zijn die te veel hebben: onze levensmiddelen zijn voor elk schaarsch-afgemeten; onze onmacht, onze ontreddering stijgen erdoor, bij 't zicht dier tallooze doolaards, verdwaald in de groote, in-schijn-vijandelijke stad waar zij niets vinden dan nieuwsgierigheid, in afwachting van feitelijken en geregelden steun...
- Laat ik u, zonder overgang, nog een en ander meedeelen van meer verkwikkelijken aard: ik heb het van een makker die nog in de censuur verkeert, iets waar ik voorloopig van afgezien heb. Die nu vertelt mij, dat de Zivilverwaltung wel heel grondige verandering heeft ondergaan: de heeren, die ze uitmaken, en die gewoonlijk rondliepen in politiek, zijn allen in