minder als men het, zeg: doorwaadt en doorwentelt: ik word het thans als eene vernieuwing gewaar, nu ik wandel door het peiselijke land. Verleden week is het even geschokt geweest door de vluchtelingen; maar, zooals ik het zei: dit is bijna op teleurstelling uitgeloopen. Hoe anders in Brussel, - Brussel eenmaal verlaten! Welke ellende, gansche landstreken leeggeloopen vóór het dreigend gevaar, dat eene bevrijding voorbereidde, maar niet minder een gevaar bleef, overmachtigend als het slotakkoord van eene symphonie!...
Ik nader het dorp waar mijn huis ligt. De bevolking kreeg bericht van wat voorvalt door een bode, die ik stuurde, want sedert een paar weken al is de post afgesneden. Er komt bij, dat de twee pandoeren van de veld-gendarmerie - twee kerels, die veel geld hebben gewonnen met smokkelen! - ineens verdwenen zijn. De streek is ineens van Duitschers gezuiverd, met het gevolg, waar mijne boodschap bijdroeg, dat de boter van veertig op twintig frank is gedaald, en de prijs van het vleesch eveneens voor ruim een derde is verminderd. Ik weet niet onder welken aandrang al de boeren hunne varkens hebben geslacht, als op den voordag der kermis.
Toch blijven zij zoo goed als onaangedaan, de boeren. Waar ik voorbijga, vragen ze mij: ‘Het zou dus uit zijn met den oorlog?’ - Ik durf nauwelijks bevestigend antwoorden: hun blik is mij te sceptisch. Eene oude boerin zucht: ‘Ik zal het gelooven, als de jongens terug zijn’, en zij bukt zich met koppige nijdigheid over de tobbe, waar ze beeten aan het wasschen is voor de beesten. Mijn hovenier beziet mij met zijne atone blikken, en meent: ‘Men schiet wel heel erg onder den wapen-