Misschien is het de gelegenheid tot eene laatste, natuurlijk enorme geldboete. Maar het volk heeft gesproken, het volk heeft zekerheid...
Weet men het ook elders, dan in den wijk waar ik woon?... Ik ga een tapperij voorbij, waar een reuzachtig speeltuig vol blikkerende spiegeltjes een weinig bedaard ‘God save de King’ opdreunt. De herberg is vol volk. Iedereen staat recht. Te plechtig moet het echter niet worden. Weldra wippen enkele vrouwen; een man slaat een flikker, een gewillige meisjesleest wordt omvat. Weldra draait heel de zaal, terwijl eene geweldige Brabançonne het Engelsche volkslied overstemt, dat bij ongeval een Duitsch volkslied is.
Zoo zal het wel geweest zijn in nog andere volkswijken. In de middenstad, waar ik besprekingen heb met mijne vrienden, gaat het natuurlijk veel bedaarder toe. Men discuteert. Velen meenen dat Wilson nooit de ontruiming toestaat zonder verdere waarborgen. Er zijn er die fijntjes doen opmerken dat Duitschland nog geenszins officiëel gesproken heeft; misschien strooit het alleen valsche geruchten uit, om poolshoogte te nemen. Hoe zou Duitschland niet doorvechten tot het einde toe?: het heeft immers geen geld genoeg om de schadeloosstellingen te betalen, en - de kansen kunnen nog keeren?... De meeningen slaan tegen elkander in: de critische geest van den Brusselaar, die gaarne negeert, is ontwaakt; het beteekent alleen dat hij in petto gelooft aan het einde.
Intusschen wordt, verzekert men mij, in de Duitsche ministeries druk ingepakt.
Men verzekert mij ook dat dr. Pater Tack, de paus