3 Juni
Ik heb vandaag een pijnlijke, tevens diep-aandoenlijke plechtigheid bijgewoond: de huwelijksinzegening van een verminkt soldaat. Zulke huwelijken zijn in den laatsten tijd geen zeldzaamheid: de jongens, ongeschikt voor verderen dienst, en die daardoor weer den vaderlandschen grond mogen betreden, vinden de trouwe meisjes terug die zich door een arm of een been minder niet laten afschrikken. Beter: de geleden verminking wordt wel eens aanleiding tot het aanknoopen van teedere betrekkingen en de wettelijke bezegeling ervan; onze dochters geven er blijk van, dat sentimentaliteit nog geenszins de wereld uit is, wat men ook mocht meenen; en zijn het de dochters niet, dan zijn het de moeders die zich, met al den invloed waar zij over beschikken, een verminderd maar roemvol schoonzoon aanschaffen; want zoo niet meer van onzen, dan is sentimentaliteit in elk geval een kenmerk van hààr tijd.
- In hoeverre zulke huwelijken aan te moedigen zijn, moge hier buiten beschouwing blijven. De meeste menschen zien hier alleen het romaneske van, ik beken, er ter wettiging niets anders in te vinden. Een geluk dat op een belooning gelijkt eenerzijds, eene opoffering anderdeels die ook iets als vaderlandsliefde wil zijn: of zij in zich de macht-der-bestendiging hebben die, in het huwelijksleven, het abnormale van een dergelijken echt kan vergeten doen: ik weet het niet. En wil er ook niet verder over redeneeren, - waar ik ieder op aarde, vooral in dezen tijd, gaarne de illusie gun die hem een oogenblik gelukkig kan maken. Opperde ik mogelijke bezwaren, dan alleen om te komen tot vermelding van