de precisie van een klok, vernemen wij het: telkens de bons en de wederbons; twee minuten luisterend zwijgen; dan weer, lang niet zoo heel ver, bons en wederbons. Enzoovoort, meer dan een uur lang.
Het was, zoowaar, als eene verademing: er gebeurde dan tóch iets, - Iedereen aan zijn deur, natuurlijk. En de passende commentariën.
‘Ziet gij wel dat men ons iets verzweeg,’ triumpheert de meneer-die-goed-ingelicht-is. En met een venijnigen blik aan mijn adres, smalend: ‘zij zijn zoo geloovenswaard, die Hollandsche bladen!’
Als hij is zoo goed als iedereen overtuigd dat de geallieerden in aantocht zijn. Althans schijnt het hun niet uitgesloten. - ‘Ah, les gaillards,’ meent iemand, zonder te preciseeren wie aldus zijne goedkeuring wegdraagt...
Iemand interviewt mij: ik ben immers journalist. Ik weet natuurlijk niets meer dan iedereen, ben aleven verwonderd. - ‘Misschien eenvoudig schietoefeningen’, waag ik.
‘Allo, kunnen ze nu nog niet schieten,’ wordt mij spottend toegevoegd. - Intusschen aldoor maar dat bedaarde kanon, dat zich blijkbaar om ons niet bekommert.
En aldus beleven wij weer eens een verrassing: na de grijze eentonigheid die maanden heeft geduurd nu dag op dag haast telkens maar iets nieuws om onze nieuwsgierigheid aan te laven. Maar telkens ook, natuurlijk, de ontgoocheling...
Helaas, wij gevoelen er te beter aan dat de echte, de groote, de eindelijke en beslissende verandering nog lang op zich kan laten wachten!...