Verzameld werk. Deel 8. Het dagelijksch brood II. Dagboeken en brieven over den oorlog 1914-1918
(1950)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 784]
| |
naar Brussel lokte en aan den Boulevard een zeer bijzonder uitzicht gaf, een uitzicht waar de echte Brusselaar zich weleens om ergerde, de Woensdag. Onder de bezetting doet zich echter het vreemde verschijnsel voor dat, naarmate de zaken verminderen, het aantal beursdagen zich uitbreidt. Nu zijn daar blijkbaar ten minste drie dagen in de week goed voor bevonden: de oude Woensdag, de Vrijdag en de Zaterdag. Misschien tellen ook de andere dagen mee: ik ben geen ingewijde, want zaken drijf ik niet; ik zie ze alleen drijven, en dan, naar me voorkomt, meestal op voormelde dagen. De Beurs is van bij het uitbreken der vijandelijkheden gesloten geworden. Zij is het gebleven. Men ziet er nog alleen Duitsche schildwachten, die Duitsche soldaten bewaken, dewelken aldaar binnengesloten zitten, zooals men zien kan aan de zorgvuldig-gesloten ramen, waar zij achter op en neer loopen als wilde dieren in een kooi. Aldus is de Beurs een gevangenis geworden, althans naar het uitzicht. De kooplui moeten het dus doen met de Café's van den omtrek, en... zij doen het overvloedig. Ik heb u reeds gezeid dat het aantal kooplieden ontzaglijk is toegenomen. Het gaat met hen als met de beursdagen: hoe minder koopwaren, hoe meer verkoopers. Het komt er op aan, het dagelijksch brood te verdienen: velen, die het zich door den oorlog afgenomen zagen, zochten naar het beste middel om het weer te bemachtigen; dat beste middel bleek het koopmanschap, en ik ken er, die zich bij de nieuwe broodwinning zóó goed bevinden, dat zij ze vermoedelijk ook na den oorlog zullen blijven uitoefenen. Arme kantoorklerken, beambten van post of telegraaf, die het vroeger met een paar duizend frank | |
[pagina 785]
| |
in het jaar moesten doen, ziet men thans rondloopen met de zwaar-gouden horlogeketting op den buik en de Havannasigaar in den mond van den groothandelaar. Deze zijn echter de merkwaardigste voortbrengselen niet van de nieuwe toestanden, die aldus een zorgelijken huisvader omzetten in een royaal speculateur: een nieuwen vorm hebben wij er aan te danken van de fortis femina, van de sterke, moedige vrouw. Immers, op de vermenigvuldigde beursdagen, in de vele café's waar beurs gehouden wordt, doet zich niet zelden vóór, dat de drukste bezoekers dames zijn, zaken-doende, monsters-uitstallende, prijzen-debateerende, en zelfs groote-glazen-bierdrinkende dames. Want zij nemen hun taak blijkbaar ernstig op, en tot in de minste bijzonderheden, waar bier en apéritifs toe behooren. Moet ik u zeggen dat zij met het beste van de markt wegloopen? Daar zijn immers vele redenen voor; primo, het zijn vrouwen; ten tweede, haar bedrijf is iets nieuws; tertio, zij zijn volijverig en welbespraakt, waarbij komt dat zij den klant niet zoo heel gemakkelijk loslaten; en eindelijk, die vrouwen, die heel dikwijls van goeden huize zijn, werken eenvoudig voor hunne kinderen, in de plaats van den echtgenoot, die weg is, - naar het slagveld. Zoo iets wekt den diepsten eerbied: het bewijst overvloedig den moed der Belgische vrouw. Die dames, die men anders niet dikwijls in café's ontmoette, en dan zeker nooit alleen (in geheel België gaat alleen de Brusselsche vrouw haar glas lambiek drinken zonder daarbij behoefte aan een dienenden ridder te gevoelen); met zaken hebben zij nooit te maken gehad; de man vertrokken, hebben zij echter geen oogenblik geaarzeld; | |
[pagina 786]
| |
de fabriek moest blijven draaien, zoo dit nog kon, vermits zoovele menschenlevens daar van afhangen konden; en zij trok op, de city-bag met de monsters ter hand, en men zag haar de hoofdstad afloopen, van café tot café, de eenige plaatsen immers waar nog zaken gedaan worden, - de zaken daar zij de eerste bij is waar het gaat om bestellingen en verkoop... In zoogoed als alle andere oorlogslanden heeft de vrouw voor een goed deel de plaats van den man ingenomen. Bij ons ging echter alles weldra zoo slecht dat er waarlijk geen te kort aan werkkrachten was, en er genoeg mannen zonder werk bleven loopen, om geen vrouwen ervoor te moeten recruteeren. In de wereld der nijverheid blijkt het echter anders te gaan: deze dames van niet geringen stand, de eenige vrouwen dan die de oorlog aan een ongemeen werk heeft gesteld, bewijzen een moed, die niet alleen een persoonlijke eerbied afdwingt, maar tevens van de oeconomische positie van het land helpt redden wat er nog te redden valt. Aldus dienen zij het vaderland, - evengoed als hun man aan het front. En daarom verdienen zij, hier even bedacht te worden... |
|