of niet, moeten wij eindigen met er de waarde en de dracht van in te zien. Ik hou het er dan ook voor, dat de grootste verbluffing van den geleerde, die in latere tijden de geschiedenis van den oorlog schrijven zal, zal zijn: eerst dat gansche volkeren er waarlijk in toegestemd hebben zich door woorden te laten bedriegen die het tegendeel zegden van wat zij met hunne oogen zien en met hunne ooren hooren konden; daarna dat zooveel bloed vergoten werd voor leuzen en beginselverklaringen, waar ieder van inzien kon dat zij niets dan inaniteit, of zelfs leugen inhielden. Eenmaal de oorlog gedaan, dan zullen wij, ik twijfel er geen oogenblik aan, elkander in de oogen zien en zeggen: wat heb ik mij moedwillig laten bedriegen en hoe heb ik me-zelf bedrogen, - zoo, dat de oorlog er telkens door verlengd werd. Maar zulke vaststelling zal dan wel wat laat komen, vrees ik...
Intusschen is een der leidende mannen in Engeland alle welsprekendheid beu, - buiten de zijne allicht. Maar zelfs als ieder met welgevallen nog slechts naar die eigen stem bleef luisteren, doch de ooren sloot voor die der anderen: zou het ons niet reeds een stapje verder brengen? Wie in de woestijn preekt, kan al niet heel veel kwaad meer berokkenen. De paradoxaalste verklaringen worden er de onschuldigste bij. En misschien zouden de verwoedste redenaars, overtuigd dat hun schittering slechts ijdelheid is, zich gaan tevreden stellen met handelen, in den éénigen zin waar heil van te verwachten is: dien van het recht.
Helaas, zoover brengen wij het niet, zoo lang het woord blijft dienen ‘pour déguiser la vérité’...