schadelijke van in. Wij hebben immers nog steeds onze jongens aan het front, en dat is soms moeilijk om te vergeten. Iederen dag ondervinden wij dat de staat van bezetting niet de ideale republiek is; en, zijn er onder de Belgen die het aan den lijve gevoelen, dan is het begrijpelijk dat er iets grolt in ons. Onze blik strekt trouwens verder: wij zien al die menschenkinderen, allen toch onze broeders, en die men slacht, en die elkander vermoorden; waarom? wij vergeten het, doordat wij hun menschen-bloed vloeien zien; en daar zijn nog altijd menschen, al merk ik dat die gevoeligheid toch belangrijk aan 't afslijten is, die hierdoor vergeten, in hunne gedachten, ja, in hunne woorden voorzichtig te zijn...
Die voorzichtigheid is sedert gisteren te Brussel aan het afbrokkelen gegaan. Eerst eenig luchtig ongeloof om wat de Duitschers voorgaven, om Verdun aan voordeel te hebben behaald. Maar ik weet niet ten gevolge van wat de stemming tegen den avond om ging slaan. Toen was het ineens, op straat, in de café's, in de gezinnen, de zwijgende ernst om een ramp, die ons rechtstreeks zou hebben aangegaan. Het was verbijstering, die uitbrak in gejaagde koppigheid op het oogenblik dat de Hollandsche kranten ons bereikten. In enkele oogenblikken waren de venters uitverkocht; ik heb gezien dat aan de Naamsche Poort de Nieuwe Rotterdamsche Courant voor twee frank vijftig werd verkocht één uur nadat hij op straat was gekomen...
Vandaag, bij de grauwe lucht, waar regen uit dreigt die schijnt niet te kunnen vallen, is het de ingetoomde angst, de bange afwachting van vóór de groote gebeurtenissen, die ieder vreest en die niets beletten kan. Brussel