Verzameld werk. Deel 8. Het dagelijksch brood II. Dagboeken en brieven over den oorlog 1914-1918
(1950)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 720]
| |
ronde; de vreemdste gissingen worden verspreid als patentste der waarheden; de dolste fantazie wordt geniale krijgskunde; en als gij er niet in gelooft zijt gij een leugenaar. En aldus leeft Brussel weer wat op; het is een lichte opfleuring na het neerslachtig zonder-nieuws-zijn der laatste maanden. Nog haalt men wel, uit gewoonte en omdat zulk scepticisme goed staat, de schouders op bij gewone vraag: ‘wat nieuws?’ Maar onwillekeurig luistert men, niet zonder gretigheid, naar het verhaal dat begint met een dubitatief ‘il parait que...’, maar dat weldra een beton-monument van stelligheden blijkt; en, of ge wilt of niet, gij laat u verleiden tot het spelletje der kansberekeningen, gij gaat glijden over de hellingen van gewenschte mogelijkheden, gij-zelf zijt niet ver van bevestigingen. Als ge heel erg op uwe hoede zijt, vooral niet doorgaan wilt voor licht-geloovig, dan waagt gij als stelling het tegendeel van wat gij meent of wenscht; gij wordt bij zulke vijandige houding, ontvangen op meer-of-minder vriendelijken hoon; het volstaat om u te versterken in de verdediging van waar gij niet eens in gelooft, maar dat gij vanwege uw reputatie van goedingelicht man nu natuurlijk voorstaat als een onontkomelijkheid; gij zult altijd toehoorders vinden die bij die overtuiging diepzinnig zullen knikken, juist omdat gij voor knap doorgaat en dat zij niet begrijpen dat gij zulke ongewenschte meeningen en voorstellingen verdedigen kunt; morgen, wees er gerust van, wordt uw verhaal het tegen-dogma van wat reeds algemeen geloofd werd en vervangt daarom met sukses dat oude geloof; en als men met het nieuws, dat gij zelf uitgevonden | |
[pagina 721]
| |
hebt, als met de eenige waarheid bij u komt, dan blijft u alleen nog het verzinnen van addenda of corrigenda over, wilt gij uw goeden roep van ernstig en helderziend, trouwens onbevooroordeeld man (dit laatste vooral is tegenwoordig van het hoogste belang!) niet verliezen... - Een vriend van mij, hoog-staand kunstenaar, zegt mij: ‘Stelt men de vraag: “wat onderscheidt een artiest van een gewoon mensch?”, dan luidt het antwoord: “de macht der verbeelding”. Wij gaan, ook wetenschappelijk, dóór voor het type van den imaginatieve. En nochtans, zie maar, wat de oorlog ons als onbetwistbaar leert, dat het de bourgeois is, en liefst de domste, de minst-artistiek-aangelegde, welke van de gebeurtenissen de vreemdste voorstellingen uitvindt, verbreidt, en vooral zelf gelooft. Wat hem onder den oorlog recht houdt, is misschien in hoofdzaak, dat hij aan verbeelding zoo rijk is. Terwijl wij, de artiesten, doorvreten zijn van werkelijkheidszin; onze beteekenis groeit naarmate wij de werkelijkheid doorzien en vooruitzien, zooals zij in hare diepste en verschrikkelijkste geheimen is; wij lijden er onder; neen: wij doorlijden ze; zij is het, die ons soms zoo ongelukkig maakt. Terwijl de bourgeois in zijn fantasie, zeker veel meer dan in zijn realiteitszin, het voedsel vindt van zijn gezond-makende zorgeloosheid’... Is mijn vriend te paradoxaal in zijne meening? - Ik stel vast dat Brussel onder een vlaag van optimisme gaat. En dat ik vooralsnog niet goed begrijp waarom... |
|