selaar, die bij vorige koninklijke bezoeken, opgewonden, heelder dagen buitenshuis doorbracht, heeft ditmaal niets gezien. Deze koning ging voorbij: de Brusselaar óók, of hij ineens koningblind geworden was. Er was zelfs niet de gewone, zoo goed verklaarbare nieuwsgierigheid, die zelfs mindere gevallen wakker houden: de koning van Beieren is er van gespeend gebleven, - meer dan de geringste soldaat, die gekwetst van den Yser komt, of er zingend heentrekt. Ik weet waarlijk niet aan wat deze onverschilligheid toe te schrijven, maar zelfs de Duitschers scheen ze op te vallen, en het kan niet anders of de koning-zelf zal ze hebben gevoeld.
Bij deze negatieve manifestatie is het trouwens gebleven: niet meer uiterlijke teekenen van vijandschap dan van geestdrift. Het is of de openbare meening overeengekomen was op de formule: de Brusselsche straat is er voor den koning van Beieren als voor iedereen, en ik ben toch niet gedwongen iedereen te zien en te kennen, die over de Brusselsche straat loopt.
Veel meer zal trouwens de koning wel niet hebben verwacht. Eerder misschien minder. Zoodat hij per slot niet klagen zal. Ook de Brusselaar klaagt niet. Het is dan maar, of wij geen koninklijk bezoek ontvangen hadden...