onbeholpen wijze, behoedt. Arm dus als de straat; neen; veel armer, vermits in de meeste gevallen de straat erop rekenen kan, door hoogere machten meer dan behoorlijk onderhouden te zullen worden.
En zoo ik, op dit oogenblik, hoop, zulk een arme te wezen, dan is dit geenszins uit christelijke nederigheid, uit Franciskaansche liefde voor de armoede-om-de-armoede. Het is, eenvoudig, omdat ik als zulkdanig, als absolute arme dus, zoogoed als rijk zou zijn. Althans, ik zou, binnen de grenzen van eene dragelijke middelmaat, een zorgeloos leven kunnen leiden. En welke Belgische rentenier, zelfs millionair, kan dit van zichzelf voor 't oogenblik getuigen?
Ik heb hier al dikwijls geschreven over het prachtige werk van Hulp en Voeding, het ‘comité Solvay’ met zijne talrijke vertakkingen: hoe het, in de Volkssoep, duizenden spijzigt; hoe het, in de Kleedingsectie, dezelfde menschen tegen den winterkou heeft beschut. Voor het huishouden werd verder gezorgd door uitdeelingen van zeep, koffie, bokking, stearinekaarsen en allerlei andere waren. En nu heeft het, in zijn steeds stijgenden ijver, iets anders bedacht: eene inrichting tot steun van gedwongen stakers.
Voortaan zullen te Brussel en voorsteden - noem het Groot-Brussel zoo gij wilt - gezinnen, waarvan het hoofd en de leden door den oorlog verstoken van werk zijn, geldelijken onderstand genieten. Het heet zelfs, dat al de gemeenten van België in de ondersteuning deelachtig zullen kunnen worden. Die ondersteuning zal zich uitstrekken tot alle arbeiders - hieronder zijn zelfs mindere bedienden gerekend - zoowel van private