steeds rillingen door den rug jagende kleur van verdacht frambozen-ijs.
Of wekte de wonderbare, de veel-tonige avondlucht gezichtsbegoochelingen, en is de frambozige verve niet dan atmospherische speling bij de gedempte lichtwisselingen, die ons verplaatsen in de zoete valschheid van een sprookjes-visioen? Ik weet het niet.
Maar ik weet, ik weet alleen dat deze avond er een is van de honderd avonden uit mijn leven die ik nimmer vergeten zal. Ik wandel in een wereld van menschen, die misschien als ik genieten van dezen eersten lentetoover; in een wereld van menschen, die zich als ik misschien vreemd-gelukkig gevoelen.
Het is haast om bang voor te zijn: ik ben vanavond gelukkig. - O, ik heb het niet vergeten, datgene waar wij minder over gaan spreken, doch waar wij steeds aan denken; dat ons nimmer verlaat, zelfs waar wij het trachten te vergeten in een niet steeds kiesche zucht naar afleiding, in een niet steeds nobel middel tot ontspanning (en ik ben gelukkig, hierbij niet al te streng over mezelf te moeten rechteren). - Maar vanavond is er dat nieuwe, in andere omstandigheden de vorige jaren minder-diep ondervonden, en ditmaal zoo geweldig, dat ik er van duizelen ga: er is dat het overweldigende levens-gevoel ontwaakt is, niet omdat een geest van noodzakelijk verweer, eene meer of minder angstige hoop, eene bemoedigende redeneering het heeft opgezweept, maar eenvoudig omdat het nu eenmaal is, omdat men nu eenmaal een levend wezen is, omdat het oppermachtig voorjaar vanavond voorgoed ontwaakte, en niets eraan weerstaan kan.