het versch-uitgestoomde, schitter-witte uniform van een kurassier uit Bissing's geleide.
Hij is voorbij. Mijne zieke sukkelt weer naar bed, zinkt zalig-moe in de kussens, en zegt: ‘Ik voel mij als genezen.’ - De dreef ligt weer heel eenzaam. Er gaat een schuchter klokje aan het klinken. Twee musschen vechten in de drooge aarde.
Zondagochtend...
Na Victor Rousseau, is het Erens die mij uit mijn humeur brengt, en om gelijke redenen.
Ik zie in de courant, dat Erens in Den Nieuwen Gids over Anatole France geschreven heeft en het bitterjammer vond dat deze niet meer schrijven wil als artiest, maar nu geplaatst is op een bureau om de Bulletin de l'Armée te helpen samen te stellen.
Dit laatste wist ik nog niet, en, rechtuit gezeid, ik ben er verre van, ‘dit besluit van France een van de meest bedenkelijke verschijnselen voor de kunst’ te vinden. Men moet, in ‘de stormen der wereldevenementen’ werkelijk neutraal zijn, om Anatole France zijn postje in het Bulletin de l'Armée niet te benijden. En eerst wel, omdat hij op die wijze, en als letterkundige, aan zijn land, en zelfs aan heel de Fransch-lezende wereld, zeer belangrijke diensten kan bewijzen. Wij hebben in den loop van den oorlog kunnen vaststellen, op welke treurige wijze officiëele bulletins zijn opgesteld. Ik spreek hier niet van het tendentiëuze, het meer of min leugenachtige ervan: dat is, aan eene zijde als aan de andere, onvermijdelijk en haast logisch, en voor wie eenige oefening heeft en lezen kan, is het trouwens bij vergelijking zoo heel moeilijk niet, achter de waarheid