Ik weet niet of ik zeggen mag dat ik den vriend van Emile Polak ben geweest. Wij hebben elkander niet zeer dikwijls ontmoet; en dan... nu ja, hij was, geloof ik, een schuchtere, die zich, als ik, niet gauw overlevert aan uitbundige vriendschapsbetoogingen. Wantrouwen?
Neen: een zekere vrees, misschien wel voor ontgoochelingen, en die niet zelden spijt nalaat. In alle oprechtheid: het spijt mij, dat ik de geboden gelegenheid tot intiemeren omgang met Polak heb laten voorbijgaan, want ik had heel veel sympathie voor dezen zeer echten dichter, en ik geloof wel, dat ook ik hem niet onverschillig was. Wat zijn wij, met al onze onverdedigbare, trouwens onverklaarbare terughouding, soms wreed voor ons-zelf!...
Ik heb het eerste bundeltje van Polak: ‘Les Sentiers du Silence’, weer ter hand genomen, het aristocratische, goud-en-blauwe boekje. Hij had het mij gestuurd,... om andere redenen, durf ik hopen, dan omdat ik deel uitmaakte van de jury, door de provincie Brabant aangesteld tot keuren en bekronen van de beste boeken, in het jaar uitgegeven. Het boekje was pas verschenen, of de leden der jury, die ik te dien tijd ontmoette, waren het eens: het moest éen der literaire prijzen krijgen, zoo ver stond het, in zijne bescheiden oprechtheid, in zijn beminnelijk-edelen eenvoud, boven het meeste dat vooralsnog ingezonden was. De oorlog is toen uitgebroken. Van literaire prijzen is geen spraak geweest. Wij hebben aan Emile Polak niet kunnen bewijzen hoe hoog wij zijne schoone gaven schatten...
Ik herlees zijne verzen. Zij zijn niet zeer persoonlijk: zij zijn gratievol. Van sommige dichters kan worden