2 Februari.
Mijn zieke vraagt mij, na een heel kort dutje, dat haar echter wat bloed naar de wangen heeft gevoerd:
‘Hoe was het toch vóór den oorlog? Weet gij dat nog?’
Ik denk: ‘Wat moet gij zwak zijn, om dàt niet meer te weten!’ Ik zeg sussend: ‘Ach, waarom daaraan te denken? Slaap liever nog wat!’
Zij heeft een betrouwenden, een armlijk-bleeken glimlach voor mij, en sluit de blauwe schalen van hare oogen. Ik hoor weldra, dat zij weêr slaapt: de ijle slaap der bloedeloozen.
En dan ga ik mij-zelf afvragen: ‘Hoe was het inderdaad vóór den oorlog?’