1 Februari.
Vier dagen van een angst en een drukte die, bij schijnbare blijmoedigheid, geen leniging hebben ondervonden dan in de verzekering, vanwege den dokter, dat, zoo alles verder verliep zooals het zich thans voordoet, gevreesde heelkundige bewerking achterwege zou kunnen blijven.
Het is de verlossing niet van de ompramende snoeren om hart, om keel, om hoofd; maar het is al een zekere ontspanning, die de herinnering toelaat, dat wij ook in oorlogstijd zijn. Terwijl mijn zieke slaapt, neem ik, eigenlijk lusteloos, maar met het besef dat ik mij immers op de hoogte heb te houden, de bladen, die opgestapeld op mijn werktafel liggen. En 't eerst waar mijn oogen op vallen: wij moeten zorgen voor koepokinenting bij de kinderen, voor herinenting bij volwassenen, want het is hoogst noodig! En dan: pas op voor de vlooien! En dan: burgerfamilies zijn behekst door luizen-invasie, sedert de dames zich bezighouden met de arme lui!...
Ik ontsnap aan de viezigheden alleen, door 't lezen van het nieuws, dat eindelijk een afdoend middel zou zijn gevonden om de broodkwestie eens voor altijd te