29 Januari.
Het gevreesde, het sedert drie-vier dagen al gevreesde: de Ziekte zakt over ons neer, vlijt zich neer als een verzade roofvogel op zijn nest. Drie-vier dagen heb ik geprobeerd, haar te ontkennen: er is thans zelfs geen mogelijkheid meer tot hopen, zelfs geen steunpunt meer tot eenig betrouwen.
Heel vroeg in den ochtend ben ik naar den dokter geweest, en, toen ik wist dat hij spoedig komen zou, tegenover me-zelf gedaan, of alle onrust op zijn minst voorbarig zou wezen. Kranten gekocht van denzelfden kooper, en op de tram naar huis, gedaan alsof ik die waarlijk las. Maar mijn hart klopte, luide en onhoorbaar als binnen de wanden van eene luchtijle klok. En mijn polsen klopten merkbaar. En mijn verhemelte was droog en als van koper.