ze nimmer zag. Maar, zal ik maar zeggen, chromatisch; en ook, en ook... Ach, hier vind ik het bijvoeglijk naamwoord niet, dat uitdrukken moet hoe de Duitsche vlag, van anderen, namelijk veel langeren vorm dan de Belgische, bij tooi der straten en gebouwen een indruk maakt, die zeer verschillend, en vooral voor Belgische oogen minder aangenaam is, juist vanwege het ongewone ervan.
En misschien ook nog om andere redenen...
Ik heb mijn dagelijksche ochtendwandeling gedaan, en toen ik omtrent het Noorderstation kwam, begon het uit de was-gele lucht in donzige vlokken te sneeuwen. Maar ik vernam tevens muziek uit koper, en toen ik op bekwamen afstand gekomen was, onderscheidde ik het met groote bewustheid uitgevoerde openingsstuk van Franz von Suppé's ‘Dichter und Bauer’. Nog eenige stappen: ik bevond mij onder den drie-mandiepen cirkel van belangstellenden, die door rondstappende Polizei op behoorlijken afstand werden gehouden van een, wel niet zeer talrijke, maar voldoendeluide krijgskapel, die blies. Vóór mij zei een naaistertje tot haar vriendin met misprijzen: ‘Onze grenadiers kunnen dat ook spelen!’ Een pasteibakkers-jongen floot mee, echter een kleinen halven toon te hoog.
Toen begon het wat harder te sneeuwen. Parapluies werden opgestoken, die het gezicht op de spelende militairen zooniet verhinderden, dan toch eenigszins belemmerden. Ik besloot er dan ook toe, mij te verwijderen in de richting van de tramhalte. Ik deed het met te minder moreele tegenstribbeling, dat ik zoowaar mijn eigen regenscherm tehuis had gelaten.
Onderweg vernam ik, dat de waarnemende burge-