dagen eenige afleiding in het oorlogsnieuws beloven - het is afschuwelijk, daar haast naar te verlangen; en toch: hoe natuurlijk geworden! - zelfs de veerkracht der vele, vele soldaten, vermag het niet, de lamme stugheid van den luchtkring te breken. Het is de ijlte niet vol verwachting: het is de verzade gelatenheid, het onmachtige en doellooze talmen en teemen, door niets op te zweepen tot verzet of zelfs maar tot lijden. Wij zien het nieuwe vertoon van macht. Wij weten wat het beteekent. Maar in dagen als dezen gaat het niet, te reageeren. Men kan er wel aan denken: het denken is echter mat, heeft geen weêrklank, geeft geen terugslag. Ook wij hebben modder, waar wij in zinken, en wij doen niets om eraan te ontkomen...
Vadsige dagen als deze, afgewisseld met huilende stormnachten. Als nieuws, de onveranderende officieele mededeelingen, wat flauwe grapjes in de plaatselijke bladen (er zijn er nu wel een twintigtal), die zich het nobele doel hebben gesteld ons heug tegen meug te amuseeren, en eindelijk de herhaalde mededeeling: dat dieven en inbrekers op groote schaal, zoo in bewoonde als in verlaten huizen, hunne werkzaamheden hernomen hebben. Wat ze zoolang tegengehouden heeft - want in heel een tijd al hadden ze van zich niet laten hooren - is mij een geheim. Nu komen zij aan de waarlijk zeldzaam-geworden, gemengde berichten hunne oude aantrekkelijkheid teruggeven. Gij ziet: het normale leven herneemt.
Laatste bericht van dezen dooven, lammen dag: het is ons verboden voortaan op de slagvelden soldatenlijken te gaan ontgraven.