8 Januari.
Er ware een stuk te schrijven over: de Vrouw en den Oorlog.
Ik zeg niet, over: de Moeder, de Echtgenoote, de Verloofde, de Zuster, en den Oorlog (ik kon er de Schoonmoeder aan toevoegen). Over deze onderscheiden vrouw-soorten - als ik mij aldus uitdrukken mag -, gezien in dit bijzonder vlak, heeft door de eeuwen heen de sentimentaliteit overvloedig gevloeid; te rekenen van de Ilias, overstroomde de literatuur ons met voorbeelden van derzelver heldenmoed en andere edele gevoelens meer; en zelfs het naturalisme der jaren '70, dat in den oorlog een prachtig studieveld vond, zag veel over het hoofd, om alleen de deugden van bewuste vrouwelijke types te exalteeren. Nochtans hebben de vijf maanden, die wij achter den rug, den zwaar-beladen rug, hebben, ons veel geleerd, dat weinig stichtelijk is. Maar dan was het dat de Vrouw hare hoedanigheid van Moeder, Echtgenoote, Verloofde, Zuster en zelfs misschien Schoonmoeder vergat, om nog bloot De Vrouw te zijn.
Tucht spat, bij geboden gelegenheid, te lichter in ontucht uit, naarmate zij strenger en meer gespannen is; alle gebondenheid dringt naar bevrijding; er is geen groote massale, gemeenschappelijke krachts-inspanning of zij vindt op haren weg de eenvoudigste maar gebiedendste menschelijke drijfveeren en driften tot impuls en verpoozing. Toen, in Augustus, het Duitsche leger door Brussel trok, hoorde men van een echte sensualiteitsvlaag, en niet zoozeer nog bij de soldaten, als bij de opgewondene, tot het uiterste zenuwgespannene