3 Januari.
Wij krijgen onze musea terug: weêr kunnen wij vergelijkende studiën gaan ondernemen op de pleisterbeelden in de hallen van het Cinquantenaire, waar de meesterstukken van alle eeuwen elkander in den weg staan. De beoefenaren der Egyptische archaeologie - en hoevelen zullen er niet zijn onder de soldaten der bezetting - zullen zich naar hartelust aan hunne lievelingstudie mogen overleveren. Wie durft klagen, dat hij in Brussel Asiatische antiquiteiten moet ontberen, mag voortaan een ondankbare heeten. Zelfs Wiertz noopt ons tot een bezoek, en ik heb dan ook het inzicht gehad, den schilder van den ‘Napoléon aux outrages’ en andere krijgshaftige lappen te gaan interviewen; heb daar echter van afgezien, omdat ik gerechtigd was, eene lijfspreuk van hem indachtig, zijn antwoord te vreezen: ‘La guerre, pas plus que la peinture, ne se discute.’
Binnenkort openen zelfs de twee Staatsmusea van oude en van moderne schilderijen en van beeldhouwwerk hunne deuren, en zullen dus het bewijs leveren dat er niets uit verdwenen is.