dat tikt aan onze slapen gelijk de doodsworm in eene bedsponde.
Ja, wij weten: geduld is kracht, en houden het ons steeds voor oogen. Wat zou het worden, als wij zelfs den moed van het geduld - helaas, wij kunnen alleen lijdelijk moedig zijn! - zouden gaan opgeven? Wij weten het: wij moeten volharden in de eenige houding die ons mogelijk is. Maar op dagen als deze, die feestdagen plegen te zijn, bij de onverschillige verlatenheid van straten en pleinen, voelt men te beter, ook waar men zich niet te verdiepen verkiest in al te gemakkelijke tijdsbeschouwingen, hoe de luie gebeurtenissen drukken; hoe deze oorlog, die vadsig is en wreed, ons allen op den nek weegt als een zak nat zand...
Onverschillige verlatenheid. Ik ben vanochtend naar stad geloopen, als iederen ochtend: de onverschilligheid der voorbijgangers was heel wat grooter nog, dan ik ze had verwacht en mij had voorgesteld. Nauwelijks een Zondag-stemming: velen loopen in hun werkplunje. Ik kom door eene breede volksstraat, die anders op feestdagen vol opgedirkte kinderen met stijf-gekrulde haren is. De kinderen zien er voor het meerendeel groezelig uit vandaag. Andere jaren vond de werkman, als hij 's middags thuis kwam van het bezoek aan den patroon en het paar borrels geledigd had met de kameraden, een lekker maal op hem staan wachten: dit jaar zal hij het, als iederen dag, moeten doen met de volkssoep...
Zóo verloopt de dag, de onroerende dag. De zeer enkelen - kleine kantoorklerken de meesten - die voorbijgaan met den hoogen zij op het hoofd en den