- en zonder zelf te weten hoe, sta ik ineens op het drukke, het schel-verlichte, het schetterende boulevard.
De bruske overgang, die me plots ontstemmen komt, maakt te scherper mijn gevoeligheid; mijn indrukken zijn er onaangenamer om; te beter merk ik er de valschheid om, het pijnlijk-kunstmatige van 't koortsige leven om mij heen. Ja, dat is nu de opgewondenheid van alle kerstavonden. De meeste menschen leven niet dan van uiterlijkheid: daar hebt gij weêr 't gewone kerstvertoon. Er is een nieuw element bijgekomen: de Duitsche officieren en soldaten met luide laarzen, die lachend winkelen, en zoo beladen loopen met pakjes, dat ze nauwelijks nog weg weten met hunne wapenen. Maar daar is ook een element dat ontbreekt, zullen enkelen misschien gevoelen; iets dat..., iets...
Op den hoek van een straat schuift ineens uit de duisternis, aan het felle licht der scherpe gevellijn, eene vrouw, heft haar gezicht vlak naar mijn gezicht. Hare oogen zijn van glas tusschen de lange geverfde lijnen van wimpers en brauwen, onder de blauw-zwarte bandeaux en den hoed met de vuurroode veeren. Op hare wangen is zorgvuldig eene koorts geschilderd, en tusschen het roetige kersrood van hare lippen heeft ze kleine kattetanden. Haar hals is naakt, wit en vol... Ik keer met afschuw het hoofd af. Maar weet dat een ander voorbijganger reeds aan de beurt is. En ik denk: nooit zal het kindeken Jezus in zulke groote armoede als vanavond geboren worden...
Ik ga naar huis, kom in de donkere voorstad, die huivert van den naderenden nacht. En waar ik onder eene brug moet, staat daar zeer alleen een schildwacht,