- Het ontbreekt ons, in deze hachelijke tijden, allesbehalve aan sublieme moeders: geen enkele Belgische vrouw zal éen oogenblik hebben geaarzeld tusschen hare liefde en den nood van het vaderland, toen de tijd gekomen was, dat haar zoon naar het slagveld zou trekken. En, waar die zoon gevallen is, zal niemand kunnen zeggen dat de moeder den rouw niet heeft gedragen met eene heldhaftige gelatenheid. Want de dood, zulke dood, heeft een streng, maar een verlokkelijk-schoon gelaat gekregen.
Maar deze vrouw, die koningin is, deze moeder van drie koninklijke kinderen, zij heeft heel natuurlijk gedacht: ‘Zij kunnen nog niet naar den oorlog; zij zijn nog te jong. Maar ik kan ze best vervangen.’ En zij heeft zich teruggespoed naar den held, die de vader is harer kinderen, en zij heeft hem geen oogenblik meer verlaten. Zij, de koningin, staat midden in den oorlog, gelijk de koning er staat. En de soldaatjes, die rond den koning, die voor den koning vallen: zij raapt ze op en zij verpleegt ze, en hun bloed vlekt haar schort van liefdezuster, gelijk de roode rozen het schort vlekten van de heilige Elisabeth...
Men verkoopt thans te Brussel het portret van ons tenger en taai koninginnetje in de uniform van pleegzuster, waarop de vierbladige roos bloeit van het Roode Kruis. Ik ken geen schooner portret van haar dan deze onoogelijke litho, en het zal haar schoonste blijven. Omdat erin onbedoeld-symbolisch is uitgedrukt van deze vrouw de schoonheid, die zonder hare goedheid niet zou bestaan.