10 November.
De geest van Abraham Verhoeven is over zijne stadgenooten ontwaakt: men geeft te Antwerpen weêr ‘Tijdinghen’ uit. Laat ik u heden wat Brusselsche tijdingen in bondigen stijl mededeelen.
Daar is vooreerst, dat wij maar heel weinig treinen meer hooren of zien voorbijrijden.
Heel de verleden week is het een vervoer van belang geweest: dag en nacht treinen, die uit Vlaanderen terugkwamen, de eene vol weerbare mannen, andere vol gekwetsten, die hun arm in zwachtels droegen, en goedmoedig knikten als zij voorbijreden. En daar waren ook goederenwagens, heele rijen, gansch dichtgesloten, over welker inhoud allerlei griezeligs werd verteld.
De twee, drie laatste dagen: weêr niets meer daarvan. Het gillen der locomotieven komt ons nooit meer uit onzen slaap rukken 's nachts. Of ons iets ging ontbreken, vragen wij ons af, of we nooit meer Duitsche treinen gaan zien. Met de stellige wetenschap trouwens, dat die vraag over heel kort bevestigend beantwoord zal worden...
Andere ‘gemengde berichten’: verbod, voortaan, nog oorlogsbehoeften uit te voeren. Onder oorlogsbehoeften dient men zoowat van alles te verstaan: koper en morphine, dynamiet en katoenen lompen. Ik heb me-zelf beloofd, van heden af niet de minste exportatie nog te ondernemen...
Ander verbod: geen geld meer naar Frankrijk of naar Engeland, of naar de koloniën van deze landen. Weer een maatregel, waar velen zich zonder protest aan onderwerpen kunnen...
Ziedaar de tijdingen uit Brussel. Binnen Brussel zijn