Anderdeels wordt de werkman hier doorgaans goed betaald, en vindt hij gemakkelijke gelegenheid, van werkplaats te veranderen. Het brengt meê, dat hij zich niet licht aan een vaste werkplaats hecht. Thans is er de volkssoep. Men krijgt er brood, zooals men nergens meer koopen kan. En alle schaamtegevoel is verwerpelijk meenen de meesten, als het erop aan komt, te léven... zonder wérken...
Men werkt dan ook niet meer, of althans slechts bij zeldzaamheid, in Brussel. De bewoners van het platteland hebben de saamhoorigheid gevoeld van hunne harten en handen met hun land. Vroeger rijke boeren wonen thans binnen puinen, en verzekeren aldus de toekomst van België. Maar in Brussel vergeten werklui, die plegen kunst voort te brengen - goud- en zilversmeden, bijvoorbeeld -, dat zij een rol te spelen hebben, en een belangrijke, in het verloop van de omstandigheden. En ik begrijp van sommigen niet, dat zij het niet hebben gevoeld, gelijk de boeren het gevoelden.
‘En daarom,’ vermaant de militaire gouverneur, ‘dring ik er bij de openbare macht ten stelligste op aan, dien weerspannigen niet langer kostelooze voeding te verschaffen’.
Hier treden wij op een ander gebied. Het gaat hier om het regelen van levensbehoefte en van voortbrengstmogelijkheid. Ik zou, rechtuit gezeid, de tegenwoordige poging van communistische oeconomie niet gaarne zonder de minste vrucht zien vervallen. In eene stad als Brussel, waar de werkman zich niet kan gebonden achten aan eene bepaalde industrie, die honderden handen eischt om uitgeoefend te kunnen worden, is het ‘elk