twee korte, doffe knalletjes opgestooten. En zoo lag ik te werken, mijn wangen heet van de kilte der lucht, mijn hart vol heerlijke zekerheid.
's Middags at ik daar, ter plaatse, wat ik 's ochtends had meegenomen. Als het over vieren was, en de avond viel, kwamen luidruchtig de jagers terug met rijken tasch, want het waren behendige schutters. Wij gingen naar huis. Mijn hotelletje lag een eind buiten de stad. Ik kwam er aan tegen donkeren. En als ik de gelagzaal binnentrad, de van warmte en licht blozende gelagzaal, daar was een neersche, frissche, sterkende geur, die mij aansloeg en iederen avond met eene nieuwe, onzeglijkzuivere vreugde vervulde: de geur der versche garnalen...
Ik doe u dit lange verhaal, omdat ik, toen ik vanavond ben thuisgekomen, bij 't openen der straatdeur door denzelfden geur ben getroffen geworden tot in de diepten van mijn geheugen: er waren versche garnalen in huis; wij zouden garnaal eten...
Gij beseft niet wat het is: gij zijt niet, als wij, gespeend geweest, drie maand lang, van een geur, van een vertrouwden geur. Ik heb vanavond dien geur teruggevonden. 't Is mij of men een raam had geopend op een schoon en verloren verleden. En nu staat het u natuurlijk vrij, dit nogal belachelijk te vinden...
Andere geur. Maar dezen hebben wij maar al te goed voorzien. De tijden hebben hem in ons voorbereid: de heele lucht is bitter van chrysanten.
Zondag: Allerheiligen. Maandag: Allerzielen. Het zijn de dagen dat men de graven smukt. Dicht bij de kerkhoven staat het van nu af aan vol verkoopers, gehurkt, achter de veelkleurige bloempotten. Hunne