dan twee jaar, blijft staan en kijkt wijs voor zich uit.
Ik blijf niet lang alleen bij die bank. Eene dame en eene juffrouw hebben als ik alles gezien. Wij wisselen eenige woorden. Terwijl ik wacht houd, loopen de dames om melk en om wat ‘pain à la grecque’. Wij wringen het glas melk tusschen de tanden der vrouw. Als zij even bijkomt, laten wij ook het jongste kind drinken. Het heeft zeker nog nooit op die wijze gedronken: wij brengen het glas aan het mondje en het drinkt alsof het nooit anders gedronken had. - Het gezicht van de vrouw valt nu met vlekken: paars en groen. Ik zie er het teeken der redding in. Zij ontwaakt uit den zwijm. Zij kouwt wat beschuit, en duwt het dan tusschen de lippen van haar zuigelinkske. Het kind heeft nog nooit vast voedsel genoten: het eet thans alsof het al tanden had, opent zijne oogjes voor het eerst, en opent daarop weêr zijn gulzig mondje. Het heeft in geen twee dagen gegeten, zegt de moeder...
Intusschen bekomt het vóór alle anderen. De moeder wil van de bank opstaan, maar kan niet. Het oudste kind weigert halsstarrig alle voedsel, tot zijne moeder het glas uit de hand der oudste dame neemt, en het dwingt tot drinken. En de dame, die haar best doet Vlaamsch te spreken, vraagt: ‘Is het nu al een beetje goeder?’...
Er zijn heel wat menschen om het groepje komen staan. Ieder geeft wat geld, zooveel als hij kan: wie is niet arm in dit oogenblik? Wij wijzen aan de vrouw het adres waar zij de noodige zorg en hulp zal vinden...
Ik kom thuis, en vind andere armoede. Wel te verstaan hebben wij reeds van bij den aanvang van den