de buitenmuren van gesloopt zou hebben, en vervangen door hekwerk. De gesneden lindekens, langs de nog zuiver-groene grasperken, toonen de slappe teederheid van hun zijdig-gele bladeren. Daarachter aan wemelt het van het rooder-gele, het vlinder-rijzende loover der beuken, die hoog rijzen in het dof-glanzende Octoberlicht. En slechts enkele eschdoorns zijn groener nog dan het verzorgde gras.
Aan de hekkens hangen nu vanen van het Roode Kruis. In de lanen, tusschen de fijne en onbeweeglijke nevelen die de zilver-grijze en diep-bronzen stammen omweven, ontallige, felgekleurde wagentjes, van allerlei aard, opgeëischt bij bakkers, in confectiehuizen, bij groote handelaars. Door den blinkenden firmanaam heen is eveneens het roode kruis geschilderd. En het is daar levendig van soldatengeloop.
Aan de andere zijde van het vierkant, door de warande geteekend, is het echter rustig, weemoedig rustig. Daar staan lage banken. Op de banken zitten Duitsche soldaten, sommigen nog in de witte gasthuis-kleêren, het hoofd omwonden, hun arm in een draagband, het been in dichte zwachtels. Er zijn er die krukken naast zich liggen hebben.
Zij lezen, zij rooken, of praten onder elkander. De lucht is bijzonder zacht, luwt frisch over ons aangezicht met een geur van afgesneden chrysanten. - Mijn vriend, die geen groote literaire ontwikkeling heeft, zegt: ‘Is het niet als het décor voor het vijfde bedrijf van Cyrano de Bergerac?’ Zijne opmerking ontstemt mij; hij ziet het, en vervolgt: ‘ik wil niet zeggen dat het theatraal zou zijn. Ik heb u alleen naar hier meê-