zonder zelfingenomenheid zeggen, dat ik het in elk geval zóover heb gebracht, alleen nog dezen te haten, die niet beminnen willen. Het is eene der redenen, waarom Henri Poincaré mij lief is, dat deze man der wetenschap, als moralist, geen wetenschappelijke moralist is; dat hij, op wetenschappelijke gronden, de wetenschap buiten de zede sluit; dat hij de zede niet begrijpen kan buiten de Liefde.
En ik ben verder een Vlaming. Ik ben grootgeworden in een land, waar twee rassen om hunne rechten twistten - tot vóór twee maand. Soms met eene hevigheid, die ons thans, in de sedert dien doorgemaakte gebeurtenissen, ontstelt. In dat land daarentegen genoten wij, Vlamingen, het voorrecht, de beschavingskuip van Europa te zijn: Latijnsche en Germaansche kultuur vloeien er samen, woelen er samen, worden er in ééne wieling opgenomen, die ze soms tot harmonische eenheid bracht, die ons liet hopen op eene Vlaamsche kultuur, bevestigd door eene Vlaamsche universiteit, waar de beide geestelijke stroomingen, versmolten tot een klaren toestand welke eene nieuwe gedegenheid werd, gelijke waarde in hebben konden.
De geest echter, waarin wij ons-zelf tot sterke en bittere mannen hadden gevormd - eene tucht, die niet zonder religieuze schoonheid was, al moesten naderhand enkelen betreuren dat zuivere godsdienst eruit gesloten bleef -, en die ons de oorlogsgedachte in alle werkelijkheid onbegrijpelijk maakte; de verdeeldheid in den lande, die vaak ontaardde in pijnlijke persoonlijkheden; de prachtige waan eindelijk dat wij de smeltkroes konden worden van eene Europeesche beschaving: zij leidden ons af - en wij waren er fier over - van een patriotisme,