schers nog te kampen hebben met allerlei, natuurlijke en andere, hindernissen.
Zoo staat hun leger al onmiddellijk voor het water der Nethe, dat zoo gemakkelijk overstroomt. En dan zijn daar nog de velden met prikkeldraad en met pinnen. Men vergete niet dat de forten, die tien dagen lang weerstand boden, vijf en dertig jaar oud zijn; dat de tweede verdedigingsgordel beter gewapend is en lang niet zoo genaakbaar; dat Antwerpen-zelf daarenboven binnen wallen en muren ligt waar men niet zoo licht doorheen kan...
Maar al die redenaties werken op de menigte niet: zij ziet Antwerpen reeds in Duitsche handen, en zij schrikt...
Zelfs intellectueelen, dezen die iederen dag een frank en meer over hebben voor eene binnengesmokkelde ‘Flandre libérale’ (gisteren ging het blad tot vijf frank, omdat men een aantal verkoopers gearresteerd had), zelfs dezen beginnen te vertwijfelen. Hun lijfblad brengt hun echter wat geruststelling: de Duitsche mededeeling zal wel eenigszins overdreven zijn. En inderdaad: wij hooren nog heel duidelijk het kanon, dat van niet verder dan van Lier kan komen...
Ik sprak daareven van dagbladverkoopers. Zij zijn niet de eenigen die iederen dag hun leven wagen. Daareven brengt men mij een brief uit Gent. De brenger belast zich met brieven voor alle richtingen, ook voor het belegerde Antwerpen, met de verzekering dat de zendingen in goede handen komen. Weet gij, hoeveel hij vraagt om zoo'n brief te bestellen? Eén frank, geen cent meer. Weliswaar bekent hij, er soms meer dan honderd meê te nemen...